Anno 1967 was Ford in een strijd met Ferrari verwikkeld, die ontstond nadat de Italiaanse fabrikant weigerde om door de Amerikanen te worden opgekocht. Zodoende besloot Ford om de enduranceracerij in te gaan, wat in 1966 zijn vruchten afwierp met zeges in Daytona, de 12 uur van Sebring en de 24 uur van Le Mans, alsmede de eindzege in het wereldkampioenschap. Voor de 24 uur van Daytona in 1967 schreef Ford zo veel mogelijk auto's in om de kans op een nieuwe zege zo groot mogelijk te maken. Er stonden zes fabrieksauto's aan de start, aangevuld met een groot aantal privé-inschrijvingen. Het fabrieksteam reed met een Ford GT40, terwijl de privéteams met diverse modellen deelnamen. In de winter van 1966 had Ferrari echter ook niet stilgezeten. Technisch directeur Mauro Forghieri kreeg van teambaas Enzo Ferrari de volledige vrijheid om nieuwe auto's en motoren te ontwerpen. Als resultaat werden er meerdere nieuwe modellen in de Ferrari P-serie ontwikkeld, die de namen 330 P3/4, 330 P4 en 412 P kregen. Ondanks de hoge kosten reisde Ferrari in december 1966 al af naar Daytona voor een testsessie
In de kwalificatie behaalde de Ford van Dan Gurney en A.J. Foyt de pole position, met slechts twee tienden voorsprong op de Chaparral 2F van Phil Hill en Mike Spence. De eerste fabrieksauto van Ferrari, die van Chris Amon en Lorenzo Bandini, startte als vierde, nog achter de privé-inschrijving van Pedro Rodríguez en Jean Guichet. Direct na de start pakte Hill de leiding, en na een half uur had hij twintig seconden voorsprong op Gurney. Ford en Ferrari richtten zich ondertussen op hun eigen rondetijden en besloten om geen aanval op de leiding te wagen, tenzij de voorsprong opliep tot meer dan vijf ronden.
Na drie uur raakte de Chaparral in een spin en moest deze opgeven, waardoor de Ferrari van Mike Parkes en Ludovico Scarfiotti de leiding overnam. Ook de andere Chaparral van Bob Johnson en Bruce Jennings moest de strijd staken. De auto's van Ford kampten met veel mechanische problemen, zoals defecte afdichtingen en transaxles, en moesten een voor een naar de pitstraat voor lange pitstops of opgaves. De monteurs van Ford voerden steeds meer reparaties uit, maar uiteindelijk moesten bijna alle auto's van de fabrikant opgeven. Gurney en Foyt moesten een overbrenging laten vervangen en lagen nog wel vijfde, maar zes uur voor de finish moesten zij ook definitief opgeven. De enige fabrieksauto van Ford die Ferrari nog kon bedreigen, die van Bruce McLaren en Lucien Bianchi, moest vanwege oververhitting hun snelheid sterk minderen. Deze inschrijving eindigde de race als zevende, op 73 ronden achterstand.
Met nog een half uur te gaan lagen er drie Ferrari's op de eerste drie posities. Zij verminderden hun snelheid, zodat zij naast elkaar over de finish konden rijden. Dit was een reactie op de fotofinish van Ford gedurende de 24 uur van Le Mans in 1966. In tegenstelling tot deze editie, waarbij twee auto's dezelfde afstand hadden afgelegd en in eerste instantie niet duidelijk was wie er had gewonnen, was het verschil tussen de nummers een en twee ditmaal drie ronden. De foto die van deze finish werd gemaakt hing nog lang in het kantoor van Enzo Ferrari. De eerste Ford, de privé-J. W. Automotive van Dick Thompson en Jacky Ickx, eindigde als zesde, nog achter twee Porsches. De race wordt door diverse media ook wel "de wraak van Enzo" genoemd. Ferrari heeft in de gehele race meer dan twintig uur aan de leiding gelegen.[1][2][3][4]