Biber Glaciaal
Correlatieschema | |||
---|---|---|---|
Alpien | Scandinavisch | M.I.S. | |
Würm | = | Weichselien | 2-5d |
Riss-Würm | = | Eemien | 5e |
Riss | = | Saalien | 6 |
Mindel-Riss | ? | ||
Mindel | = | Cromerien-A | 16? |
Günz-Mindel | ? | ||
Günz | Tiglien | 92? | |
Donau-Günz | ? | ||
Donau | ? | ||
Biber-Donau | ? | ||
Biber | Pretiglien? | ||
tabel 1 |
De (super?)etage Biber (of Biber Glaciaal) is een periode van vergletsjering in de Alpen gebaseerd op afzettingen in een terras van de Biber. De Biber is een zijrivier aan de rechteroever van de Donau in het gebied van het Iller-Lech Plateau in Zuid-Duitsland.
Het Biber Glaciaal maakt deel uit van de Alpiene onderverdeling van het Pleistoceen. Er zijn in dit gebied geen oudere afzettingen bekend met aanwijzingen voor vorming tijdens een koud klimaat. Algemeen wordt daarom aangenomen dat het Biber Glaciaal de oudste Alpiene vergletsjering is. In het gebied van de Illergletsjer zijn 5 opvolgende terraslichamen bekend die men binnen deze periode plaatst. Het is goed mogelijk dat elk terraslichaam een koude periode weerspiegelt maar zeker is dat niet.
Voor Noord-Europa bestaat een andere indeling van het Pleistoceen die is gebaseerd op de vergletsjeringen vanuit Scandinavië. Het is niet volledig bekend welke glacialen uit beide indelingen met elkaar in tijd overeenkomen (correleren). De term Biber wordt in het gebied van de Scandinavische vergletsjeringen dus niet gebruikt. Hoewel het Biber Glaciaal vaak met het Noord Europese Pretiglien gecorreleerd wordt, staat dit niet vast (Zie tabel 1). Dit is eigenlijk alleen gebaseerd op het feit dat zowel Biber Glaciaal als Pretiglien in beide gebieden de oudste echt koude perioden weerspiegelen.
Uit recent dateringsonderzoek is komen vast te staan dat het Günz Glaciaal een ouderdom van 2.35 Ma heeft, wat overeenkomt met M.I.S. 92. Omdat M.I.S. 100 de oudste glaciale periode is, resteren er voor de hele periode van het Donau en het Biber Glaciaal vier koude perioden. Als alle terrassen binnen beide perioden (totaal negen) een aparte koude tijd weerspiegelen, dan is òf de datering van 2.35 Ma niet juist of hebben zich meer dan één terras binnen één koude periode gevormd. Er blijft ook nog de mogelijkheid bestaan dat één of meer terrassen zich voor het Pretiglien gevormd hebben (dus voor 2.558 Ma).
- (en) Becker-Haumann, R.A., 2001. The depositional history of the Bavarian Allgäu area at the turn of the Tertiary/Quaternary, Northern Alpine Foreland, Germany - a set of paleogeological maps. Quaternary International, 79: 55-64.
- (en) Häuselmann, Ph., Fiebig, M., Kubik, P.W., Adrian, H., 2007. A first attempt to date the original "Deckenschotter" of Penck and Brückner with cosmogenic nuclides. Quaternary International, 164–165: 33–42.
- (de) Penck, A., Brückner, E., 1901-1909. Die Alpen im Eiszeitalter. Leipzig, Chr.-Herm, Tauchnitz, 1199 pp. (3 vols).
- (en) Preusser, F., Fiebig, M. and Spencer, J., 2007. From the Swiss Alps to the Crimea—Alpine Quaternary stratigraphy in a European context. Quaternary International, 164–165: 1–5.
- (de) Schaefer, I., 1957. Erläuterungen zur Geologischen Karte von Augsburg und Umgebung, 1:50.000. Bayerisches Geologisches Landesamt München, 1-92.
- (en) Vlerk, I.M. van der, (ed.), 1956. Subdivisions of the Pleistocene. Quaternaria, 3: 205-251.
- (nl) Vlerk, I.M. van der & Florschütz, F., 1950. Nederland in het IJstijdvak. Utrecht. 289 pp.