Charles Camoin

Frans kunstschilder (1879–1965)

Charles Camoin (Marseille, 23 september 1879Parijs, 20 mei 1965) was een Franse kunstschilder die behoorde tot het fauvisme.

Biografie

bewerken

Jeugdjaren

bewerken

Charles Camoin was de jongste in een gezin met vier kinderen. Zijn vader Jozef had in 1851 een schilder- en decoratiebedrijf opgericht in Marseille maar stierf in 1885 toen Charles zes jaar was. De kinderen werden onder voogdij geplaatst en verbleven afwisselend in Marseille en Parijs. Hoewel voorbestemd voor een carrière in de handel volgde de jonge Camoin in 1895 een opleiding aan de École des Beaux-Arts in Marseille. In 1896 kreeg hij een eerste prijs in het figuurschilderen wat hem ervan overtuigde kunstschilder te worden.

Beginperiode

bewerken

In januari 1898 verhuist hij met zijn moeder naar Parijs waar hij de lessen gaat volgen bij Gustave Moreau, een symbolist aan de École des Beaux-Arts. Van de opleiding van Moreau heeft hij niet lang genoten, want die stierf in april 1898, maar hij had wel de gelegenheid om kennis te maken met Henri Matisse, Henri Manguin en Albert Marquet. Omdat de lessen van de opvolger van Gustave Moreau, Fernand Cormon, veel meer op de klassieke academische stijl gebaseerd waren, besloot Charles om de Beaux-Arts te verlaten en ging hij zich verder bekwamen in vrije ateliers. De doeken die hij schildert in deze periode zijn nog zeer precies getekend en vallen op door de sterke contrasten. Zijn palet is vrij licht geworden onder invloed van de werken van de impressionisten die hij leerde kennen in de Parijse galeries. Hij schilderde in deze periode ook zijn eerste landschappen.

Ontmoeting met Cézanne

bewerken

Tijdens zijn legerdienst (1900-1903), die toen drie jaar duurde, ontmoette hij in oktober 1901 in Aix-en-Provence Paul Cézanne en het klikt tussen de jonge Carlo en de oude meester. Hij wordt regelmatig uitgenodigd voor de maaltijd op zondag, samen met de literatoren Leo Larguier en Louis Aurenche. Als het regiment van Camoin Aix verlaat onderhouden Cézanne en Charles een regelmatige briefwisseling tot de dood van Cézanne in 1906.

Fauvistische periode

bewerken

In september 1903 betrekt Charles een atelier aan de Place Dauphine. Hij exposeert op het Salon des Indépendants en op het Salon d'Automne en sluit aan bij de groep kunstenaars rond Matisse met zijn oude studiegenoten Manguin en Marquet en Jean Puy. Ze exposeren in de kleine galerie van Berthe Weill. Hij reist in deze periode ook veel rond in het zuiden, in de Provence van zijn jeugd, en in Italië waar hij in 1904 Rome, Napels en Capri bezoekt.

Op het Salon d’Automne van 1905, waar het fauvisme zijn naam kreeg, exposeerde hij samen met Matisse, Manguin, Marquet, Derain et Maurice de Vlaminck. Hij wordt sindsdien bij deze kunstrichting ondergebracht. In zijn werken toont hij geen interesse meer voor de eigen perceptie van licht en landschap zoals de impressionisten, maar hij ordende vormen en kleurvlakken in de perspectiefruimte en bracht op die manier de goede raad van zijn vriend Paul Cézanne in de praktijk: faire du Poussin sur nature (schilder zoals Poussin, het boegbeeld van het Franse classicisme in wiens werken helderheid, logica en orde tot uiting kwamen, maar naar de exact waargenomen natuur). Maar Camoin zal in tegenstelling tot Matisse en Derain nooit de samenhang van het geschilderde beeld afwijkend maken van de werkelijkheid en wijzigt de oorspronkelijke kleuren zelden of nooit.

In 1906 begint hij een relatie met de kunstschilderes Émilie Charmy met wie hij in 1906 en 1909 naar Corsica zal reizen.

In 1908 krijgt hij zijn eerste solotentoonstelling bij de van oorsprong Duitse, maar in Parijs gevestigde kunsthandelaar Daniel-Henry Kahnweiler en komt zo in contact met Ludwig Schames, een kunsthandelaar gevestigd in Frankfurt. Zijn werk circuleert op avant-garde tentoonstellingen in gans Europa, onder meer op het Salon de la Toison d’or in Moskou, de Société Mànes in Praag, op het Salon de la Libre Esthétique te Brussel, de Sonderbund in Düsseldorf en op de bekende Armory Show te New York in 1913. In 1912, sloot hij een contract met Galerie Eugène Druet.

Vanaf 1908 gaat Camoin zwart toevoegen aan zijn palet en besteedt hij in zijn werken minder aandacht aan de details en aan de structuur; de toetsvoering daarentegen wordt belangrijker in de weergave van de kleurvlakken. Hij was in die periode naar Montmartre verhuisd en sommige stadsgezichten toen geschilderd tonen hetzelfde melancholieke timbre als de werken van Marquet met wie hij nog steeds bevriend was. Hij blijft een aanhanger van de kleurcanon van de fauvisten en wil niets te maken hebben met het opkomende kubisme.

Na zijn breuk met Charmy voegt hij zich bij Matisse in Tanger waar hij de winter van 1912-1913 doorbracht. Hij hervond zijn werklust en schildert een aantal landschappen waarin het zwart en de donkere tonen afgevoerd worden en hij teruggrijpt naar de tedere tinten van zijn beginperiode. Die trend bleef hij aanhouden na zijn terugkeer naar Frankrijk, waar hij het zomerseizoen doorbrengt in het zuiden, onder andere in Marseille, Cassis en Martigues.

Bij het begin van 1914 heeft Camoin een solotentoonstelling van meer dan 60 werken bij de galerie Druet, maar in de maand juni van dat jaar vernielde hij een groot aantal van de doeken die zich in zijn atelier bevonden. Hij knipte ze in stukken en kieperde ze in de vuilnisbak die werd buitengezet aan de rue Lepic. De stukken werden door een voddenraper gerecupereerd en terug samen gepuzzeld om dan te worden aangeboden op de vlooienmarkt, waar ze worden opgekocht door le Père Soulier, een bekende handelaar aan de rue des Martyrs. De historie raakte vlug bekend en Apollinaire schreef in de Paris-journal van 25 juli van dat jaar, dat de herstelde doeken bij het interessantste werk van de schilder hoorden. De min of meer gerestaureerde werken werden opgekocht door de verzamelaars en kunstcritici die op die manier hoopten een koopje te doen. Camoin is echter altijd blijven weigeren het auteurschap van deze werken op zich te nemen.

De oorlog en daarna

bewerken

Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt hij opgeroepen door het leger. Deze periode betekent een breuk in zijn werk. Hij blijft corresponderen met Matisse. In 1919 zwaait hij af en installeert zich opnieuw in zijn atelier aan de rue Lepic in Montmartre.

Camoin trouwt in maart 1920 met Charlotte Prost. Ze krijgen in 1933 een dochter Anne-Marie.

De naoorlogse werken van Charles Camoin knopen aan bij de stijl die hij had aangenomen tijdens en na zijn periode in Tanger. Hij schildert met delicate kleuren en besteedt veel aandacht aan licht en atmosfeer. Zijn werken baden in een intimistische sfeer. Hij schildert vooral landschappen uit de Midi zoals zichten op Cannes, Antibes en Aix-en Provence en portretten van zijn vrouw.

Synthese met het impressionisme

bewerken

Samen met Matisse brengt hij in november 1918 een bezoek aan de oude meester Auguste Renoir. Hierna wordt de invloed van Renoir duidelijk zichtbaar in zijn werk zoals in de portretten en stillevens waarin hij de mooie, karakteristieke penseeltoets van de oude meester probeert te evenaren. Camoin toont meer en meer zijn voorliefde voor een pretentieloze, spontane, sensuele en weelderige schilderkunst, wars van alle intellectualisme. Charles Camoin wordt beschouwd als de meest impressionistische schilder onder de fauvisten.[1] Onder de invloed van Renoir realiseert hij het beste de synthese tussen impressionisme en fauvisme. In 1955 schreef hij zelf dat hij nooit een fauvist geweest was.[2]

In 1921 vestigde hij zich in Saint-Tropez en vanaf dan verdeelt hij zijn tijd tussen zijn geliefde geboortestreek en zijn atelier in Montmartre, waar hij zijn zakelijke belangen regelt. Zijn werken worden regelmatig verkocht bij Vildrac, Druet, Marcel Bernheim, Bernheim-Jeune en Charpentier. Hij neemt ook nog bijna jaarlijks deel aan het Salon d'Automne.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verblijft hij in Saint-Tropez en maakt er talrijke schilderijen met de baai en ander plaatsen in Saint-Tropez als onderwerp. In 1946 huurt hij een atelier tegenover de haven die vanaf dan zijn lievelingsonderwerp wordt.

In 1955 wordt hij benoemd tot officier van het Légion d'Honneur en krijgt hij de grote prijs van de biënnale van Menton. Hij overlijdt in zijn atelier in Montmartre op 20 mei 1965.

Tentoonstellingen

bewerken
  • 1966 - Musée des Beaux-Arts de Marseille, retrospectieve met 41 schilderijen
  • 1971 - Palais de la Méditerranée in Nice, retrospectieve met 72 schilderijen en publicatie van een monografie door Danièle Giraudy
  • 1998 - Musée Cantini te Marseille en Fondation de l'Hermitage te Lausanne, 90 schilderijen en 90 tekeningen
  • 2016 - Musée Granet, Aix-en-Provence, retrospectieve met 90 schilderijen en 40 tekeningen
bewerken