Filipijnse snijdervogel
De Filipijnse snijdervogel (Orthotomus castaneiceps) is een snijdervogel die alleen voorkomt in de Filipijnen.
Filipijnse snijdervogel IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2016) | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||
| |||||||||||||
Soort | |||||||||||||
Orthotomus castaneiceps Walden, 1872 | |||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||
Filipijnse snijdervogel op Wikispecies | |||||||||||||
|
In het Tagalog wordt deze vogel zijn Pipit Mananahi of Didit genoemd. In de Visayas noemt men de vogel Tigwati of Sagwati
Kenmerken
bewerkenDe Filipijnse snijdervogel is een relatief kleine snijdervogel. De mannetjes en vrouwtjes zijn sterk gelijkend. De diverse ondersoorten verschillen van elkaar door de mate van het roodbruin op de kop en de kleur van de rug. O. c. chloronotus, O. c. castaneiceps en O. c. rabori hebben een geheel roodbruine kop en O. c. frontalis en O. c. mearnsi hebben een roodbruin voorhoofd en een grijze kruin. O. c. chloronotus, O. c. frontalis en O. c. mearnsi hebben een geelgroene rug, O. c. castaneiceps en O. c. rabori een grijze rug.
O. c. chloronotus heeft een roodbruine kop, een geelgroene rug en stuit en een roodbuine staart met geelgroene randen. De vleugels zijn grijsbruin met geelgroene randen. De hals en borst zijn grijs met witte strepen. De buik is witgrijs. De flanken en de onderzijde van de staartdekveren zijn geelgroen en de "dijen" roodbruin. De bovenzijde van de snavel heeft een donkere hoornachtige kleur, de onderzijde is enigszins roze. De ogen zijn roodbruin en de poten zijn vleeskleurig.
De Filipijnse snijdervogel wordt inclusief staart 13 centimeter en heeft een vleugellengte van 5 centimeter.
Leefgebied en verspreiding
bewerkenDe Filipijnse snijdervogel leeft in primaire en secundaire bossen en bosranden en zijn daar meestal dicht bij de grond te vinden. Er worden vijf ondersoorten van de Filipijnse snijdervogel onderscheiden:
Voortplanting
bewerkenDe Filipijnse snijdervogel bouwt het nest op 20 cm tot 10 meter boven de grond, door de enkele bladeren aan het einde van wat takken bij elkaar te vlechten tot een soort zakje. Tussen maart en mei worden in het nest twee of drie eieren gelegd. De eieren zijn wit met vaal roodachtig paarse en bruine stipjes.
- Kennedy, R.S., Gonzales P.C., Dickinson E.C., Miranda, Jr, H.C., Fisher T.H., A Guide to the Birds of the Philippines, Oxford University Press, Oxford (2000).