Gebruiker:Chescargot/Schaken en religie

Schaken en religie hebben een roerige relatie dat historisch gezien niet altijd harmonieus verlopen is. Het schaakspel is vaak gezien als strijdig met religieuze overtuigingen en praktijken en is meer dan eens deels of geheel verboden geweest in met name het Jodendom, de islam, en het christendom.[1]

Christendom

bewerken

Jodendom

bewerken
 
tafereel met Joodse schakers, van Erno Erb

Het Jodendom en het schaakspel hebben een sterke band: er zou geen spel of sport zijn dat zo beïnvloed is door Joden als het schaakspel. Zo is meer dan de helft van de eerste dertien schaakwereldkampioenen van Joodse komaf. De band zou haar oorsprong hebben in de Rabbijnse literatuur. Thora-geleerden wijzen namelijk op het belang van mentale vaardigheid en concentratie in het spel, aspecten waaraan in de Rabbijnse literatuur veel waarde aan wordt gehecht.

Rabbijnse literatuur

bewerken

Oudheid

bewerken

In de Rabbijnse literatuur gaat het schaken terug tot de tijd van koning Salomo, die bekend zou zijn met het schaken, [2] hoewel dit zeer onwaarschijnlijk is aangezien hij leefde voordat het spel uitgevonden zou zijn.[3] Desalniettemin is er het verhaal dat Salomo tijdens een potje schaak tegen een generaal van hem afgeleid geraakt zijn. De generaal gebruikte die afleiding door snel een paar stukken te verplaatsen en won het spel. Salomo zou de generaal daarna echter op vernuftige wijze zijn valsspel laten bekennen.

De Talmoed suggereert dat een vrouw die rijk genoeg is om geen huishoudelijk werk te hoeven doen, door het beoefenen van het schaakspel aan verveling en dus zonde kan ontkomen. De Thora-commentator en poëet Awraham ben Meir Ibn Ezra (1089-1167) schreef een gedicht over het schaakspel, dat tevens als handboek voor het spel functioneerde. In zijn Sefer Chassidim adviseerde Rabbijn Jehoeda HaChassid (1150-1217) om te schaken.[4]

Middeleeuwen

bewerken

In Maaseh Buch (1672) staat een legende over rabbijn Sjimon HaGadol uit Mainz (950-1020), die een zoontje zou hebben, Elchanan genaamd, die hij het schaken leerde. Omdat Joden geen vuur mogen maken tijdens het Sjabbat, zou op zo'n dag een vrouw bij de rabbijn thuis om zijn oven aan te steken, maar ontvoerde ze zijn zoontje. Het jongetje groeide sindsdien christelijk op en uiteindelijk werd hij tot paus gekozen. De paus wenste zijn vader terug te zien en beval ongunstige besluiten ten aanzien van de Joden, vermoedende dat zijn vader hiertegen zou komen protesteren. De rabbijn kwam inderdaad naar Rome en de paus daagde hem uit voor een schaakspel. Uit zijn spelwijze begreep de rabbijn dat deze paus zijn verloren zoon was, want hij speelde zoals zijn vader het schaken hem had geleerd.[4]

Zonde en deugd van het schaakspel

bewerken

Niet alle Joden waren blij met het schaakspel. Maimonides (1138-1204) was er tegen, menende dat degenen die voor geld schaakten ongeschikt waren om als getuige te dienen in de Beet Dien. De filosoof Kalonymus ben Kalonymus was tegen schaken, zelfs als er geen gokken bij betrokken was. Andere Joodse wetgeleerden bekritiseerden het simpelweg als tijdverspilling, dat beter besteed kan worden aan de bestudering van de Thora.

Rabbijn Aharon Sason van Constantinopel (1629-?) meende dat gedurende de Sjabbat niet geschaakt kon worden. Rabbijn Elijahoe de Vidas (1518–1587) verbood het zelfs op de Sjabbat, hoewel hij kinderen onder de veertien toestond het wel te leren omdat het hun denkvermogen zou ontwikkelen. Er was ook een Duits-Joodse gewoonte om een speciaal schaakspel met zilveren stukken voor de Sjabbat te hebben.

Lessen van het schaakspel

bewerken
 
tafereel met Joodse schakers, van Carl Ostersetzer

Ongeacht de visies die de Joden ten aanzien van het schaakspel hebben, wordt algemeen geloofd dat er niets in de wereld is waar niet van geleerd kan worden. Rabbijn Menachem Nachoem Friedman (1823–1869) suggereerde dat het schaakspel de volgende regels in de toenadering tot God onderwijst:

  1. Je geeft een stuk op om er twee te redden.
  2. Je kunt niet twee zetten tegelijk doen.
  3. Je kunt je niet veroorloven om spijt te hebben.
  4. Je gaat te allen tijde door, je trekt je niet terug.
  5. Als je naar boven gaat, is de weg aan alle kanten open.

In zijn jaren als houthandelaar schaakte rabbijn Simcha Boenim van Przysucha (1765-1827) met Joden die van hun geloof afgedwaald zouden zijn en maakte hij opmerkingen om ze tot inkeer te brengen. Zo zou hij tijdens een dergelijke partij een verkeerde zet gemaakt hebben en vroeg hij of hij deze mocht terugnemen. Die toestemming kreeg hij. Toen hij later weer een zet wilde terugnemen, liet zijn tegenstander het echter niet toe. Hierop zou de rabbijn gezegd hebben: "Wee de persoon die zo diep in zonde is dat geen enkel verzoek hem kan overhalen om zijn wegen te veranderen!" en “Schaken leert ons dat een persoon zich op al zijn wegen zorgvuldig moet gedragen en elke stap die hij zet zorgvuldig moet afwegen. Het leven is hetzelfde. Hoe meer iemand zijn voorkennis en waakzaamheid vergroot, hoe beter het voor hem is.”

Rabbijn Menachem Mendel Schneerson vergeleek het schaakspel met de Joodse relatie met God. Volgens hem zijn in het schaakspel twee soorten stukken, namelijk de 'officieren' (koning, dame, paard, loper, toren) en de 'soldaten' (pionnen). De officieren zijn mobiel en hebben een grote reikwijdte, terwijl soldaten slechts één veld vooruit kunnen. Wanneer een soldaat promoveert kan hij worden verheven tot elke rang, behalve de koning, omdat er maar één koning in het spel kan zijn. Volgens de rabijn zijn in analogie hieraan in het geestelijke rijk zowel engelen als zielen. Engelen zijn te vergelijken met de officieren in het schaken: ze hebben grote reikwijdte, maar ze kunnen nooit verder komen dan hun oorspronkelijke rang. Daarentegen zijn de zielen zoals de "eenvoudige soldaten" beperkt in hun bewegingen, maar bereiken ze een hoger niveau wanneer hun missie in deze wereld is voltooid.[4]

Tweede Wereldoorlog

bewerken

Schaken als overlevingsmethode

bewerken

In de Tweede Wereldoorlog werd het schaken een overlevingsmethode ter afleiding van de dagelijkse ellende voor met name schakers van Joodse afkomst die het spel heimelijk speelden in concentratiekampen. In die periode kwamen minstens 250 leden van Nederlandse schaakverenigingen om, onder wie veel Joodse schakers.

Minstens 91 leden van schaakclubs verbleven in Kamp Westerbork voordat zij werden vermoord. Uit onderzoek van Nationaal Monument Kamp Amersfoort blijkt dat zich ook in Kamp Amersfoort 23 leden van schaakclubs hebben bevonden, waaronder acht leden van de Puttensche Schaakclub (1938-), allen slachtoffers van de razzia in hun dorp.[5] Ook in buitenlandse kampen was het schaakspel populair, zoals in het voormalig concentratiekamp Dachau.[6] Er zijn voorts tekeningen bekend van schakers in de Japanse gevangenenkampen in Nederlands-Indië.[7]

Ondanks de ogenschijnlijke trivialiteit was schaken in kampen voor veel gevangenen van groot belang. Kapelaan Herman Stoelinga, een gevangene in doorgangskamp Amersfoort, schreef in zijn memoires dat de reine denksfeer heen een grote ontspanning gaf.[8] Schaken maakte dan ook onderdeel uit van het dagelijks leven in de concentratiekampen, als een laatste mogelijkheid voor afleiding van de dagelijkse ellende. Pieter Parel, een schaakkampioen uit Sliedrecht, kwam in mei 1944 eveneens in Kamp Amersfoort terecht. Hij zou er onder het fysieke geweld en de vernederingen staande gebleven zijn door aan schaakstellingen te denken.

Met name in de barakken van kamp Amersfoort en Dachau werden in de barakken heimelijke schaakcompetities gehouden, die niet alleen de spelers, maar ook toeschouwers in de barakken bezighielden.

Anders dan in het strafkamp bij Amersfoort heerste in Kamp Westerbork een regime waar door de Duitsers zekere vormen van ontspanning toegestaan werd. Aldaar werden serieuze schaakcompetities gehouden, waarvan de meest intensieve competities in barak 68 gespeeld zouden zijn. Deze competities zouden echter door deportaties van de spelers nooit afgemaakt worden.[6] De coulantere houding in Westerbork was soms met de gedachte om na de oorlog aan te tonen dat het dagelijks leven in de kampen niet zo erg zou zijn geweest als de verhalen deden vermoeden die toen de ronde deden. Tot dat doel gaf Westerbork-commandant Albert Gemmeker opdracht aan de Joodse gevangene Rudolf Breslauer foto’s en filmbeelden te maken van het kampleven.[8] Op een van de foto's is Gemmeker zelf met zijn staf aan het schaken te zien.[9]

Geïmproviseerde schaakspellen

bewerken

In kampen waar persoonlijke bezittingen en schaken verboden waren, werden schaakborden en -stukken op inventieve wijze heimelijk gefabriceerd. Zo werden eenvoudige schaakborden en -stukken van papier en gekneed brood gemaakt, maar ook met naar binnen gesmokkelde messen uit hout gesneden schaakspellen en vermoedelijk ook schaaksets gemaakt door gevangenen die in arbeidsploegen aan werkbanken werkten.

Een overgebleven schaakset, gemaakt door de Amsterdamse glazenwasser Johan Biesbrouck, heeft een speeloppervlak van iets meer dan twintig vierkante centimeter en kon dubbelgeklapt worden. De schaakstukken hiervan zijn ongeveer twee vingerkootjes hoog. [6]

Ook op onderduikadressen werd op creatieve wijze schaakstukken vervaardigd. Het Rotterdamse Schaakstukkenmuseum bezit een partij stukken dat gemaakt is van wasknijpers.[10]

Schakers van Joodse afkomst

bewerken

Wereldkampioenen

bewerken

Van de eerste dertien officiële schaakwereldkampioenen waren er zeven van Joodse komaf: Wilhelm Steinitz, Emanuel Lasker, Mikhail Botvinnik, Vasili Smyslov, Mikhail Tal, Bobby Fischer, en Garry Kasparov.[11] Fischer is in deze lijst een vreemde eend in de bijt: hij had ouders van Joodse komaf, waardoor zijn bekende tirades tegen Joden een merkwaardige vorm van zelfhaat zou zijn.[12] Het relatief hoge aandeel van spelers van Joodse afkomst voedt desalniettemin de vraag waarom Joden zo goed zouden zijn in het schaken.[2][13][14]

Supergrootmeesters

bewerken

Israël

bewerken

[15]

Nederland

bewerken

De Nederlandse schaakwereld heeft door de geschiedenis heen een aantal prominente schakers danwel bestuurders van Joodse afkomst gekend. Enkelen hiervan zijn;

Galerij

bewerken

Literatuur

bewerken
  • L.G. Eggink en W.A.T. Schelfhout (red.), Partij verloren, gedenkboek van het KNSB, Amsterdam: Joachimsthal (1947)[23]
bewerken

Categorie:JodendomCategorie:Schaken

Copyvio-check

zie misschien ook:

Religie en schaken