Gebruiker:DonSwami/Kladblok

Heidenröslein is een van de beroemdste gedichten van Johann Wolfgang von Goethe. Het werd gepubliceerd in 1799. Goethe schreef het gedicht in 1771 tijdens zijn verblijf in Straatsburg. Het gedicht is opgedragen aan Friederike Brion, op wie Goethe indertijd verliefd was.

Het gedicht is meerdere malen op muziek gezet. De bekendste vertolking is die door Schubert uit 1815 (D 275).

Originele tekst (1827)

Sah ein Knab’ ein Röslein stehn,
Röslein auf der Heiden,
War so jung und morgenschön,
Lief er schnell es nah zu sehn,
Sah’s mit vielen Freuden.
Röslein, Röslein, Röslein roth,
Röslein auf der Heiden.

Knabe sprach: ich breche dich,
Röslein auf der Heiden!
Röslein sprach: ich steche dich,
Daß du ewig denkst an mich,
Und ich will’s nicht leiden.
Röslein, Röslein, Röslein roth,
Röslein auf der Heiden.

Und der wilde Knabe brach
’s Röslein auf der Heiden;
Röslein wehrte sich und stach,
Half ihm doch kein Weh und Ach,
Mußt’ es eben leiden.
Röslein, Röslein, Röslein roth,
Röslein auf der Heiden.

Vertaling

Zag een knaap een roosje staan,
Roosje op de heide,
't Was zo mooi als ochtendmaan,
Liep hij om 't dichtbij te zien,
Bezag 't met grote vreugde.
Roosje, roosje, roosje rood,
Roosje op de heide.

't Knaapje sprak: "ik breek jou wel,
Roosje op de heide,"
't Roosje sprak: "ik steek jou wel,
Opdat je eeuwig aan mij denkt,
Ik sta niet toe dat jij mij krenkt."
Roosje, roosje, roosje rood,
Roosje op de heide.

En het wilde knaapje brak
't Roosje op de heide;
Roosje weerde zich en stak,
't hielp haar niets, en ze moest mak
Het allemaal belijden.
Roosje, roosje, roosje rood,
Roosje op de heide.