Gebruiker:Wikiklaas/Adriaan Gilles Camper

Adriaan (Adrien, Adrianus)[1] Gilles Camper, (Amsterdam, 31 maart 1759 - 's-Gravenhage, 5 februari 1820) was een Nederlands zoöloog, paleontoloog en politicus. Hij was onder meer prefect van Friesland van 1811 tot 1813, tijdens de Franse tijd, en namens Franeker in 1814 lid van de Provinciale Staten van Friesland. Van 19 oktober 1819 tot aan zijn dood was hij, als afgevaardigede van Friesland, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.[2] Zijn bijdragen aan de wetenschap betreffen vooral de systematiek van de Reptielen. Hij was de eerste die inzag dat de rond 1770 gevonden Mosasaurus een onbekende hagedis met varaanachtige kenmerken moest zijn geweest. Adriaan Gilles was een zoon van Petrus Camper.

Adriaan Gilles Camper
bron: Rijksmuseum
bron: Rijksmuseum
Persoonlijke gegevens
Volledige naam Adriaan Gilles Camper
Geboortedatum 31 maart 1759
Geboorteplaats Amsterdam
Overlijdensdatum 5 februari 1820
Overlijdensplaats 's-Gravenhage
Land Nederland
Wetenschappelijk werk
Vakgebied zoölogie, anatomie, paleontologie
Bekend van determinatie van Mosasaurus als hagedis
Portaal  Portaalicoon   Paleontologie
Biologie
Politiek

Adriaan Gilles[3] werd geboren in Amsterdam op 31 maart[4] 1759 als derde zoon van Petrus Camper en Johanna Bourboom (1722-1776). Al in zijn vroegste jeugd werd hij thuis, ten dele door zijn vader zelf, deels onder diens toezicht, in het Latijn en Grieks onderwezen. Hij kreeg daarnaast ook onderwijs in het Frans, Engels, Hoogduits en Italiaans, en in de wiskunde, natuurkunde en natuurlijke historie. Het schijnt dat hij al vroeg aanleg toonde voor de natuurkundige wetenschappen.[5] Vanaf 1773 bezocht hij, veertien jaar oud, de Franeker Hogeschool. Daarnaast assisteerde hij zijn vader bij diens ontleedkundige onderzoeken, niet alleen van menselijke lichamen, maar vooral van die van exotische diersoorten.[6]

In 1776 verloor hij zijn moeder[7] en in het volgende jaar vergezelde hij zijn vader op een reis naar Frankrijk. In Parijs hield Camper senior lezingen voor de Académie Royale des Sciences, de Académie Royale de Chirurgie en de in 1776 opgerichte Société Royale de Médecine en werden vader en zoon ontvangen door de bekende geleerden van die tijd en rondgeleid langs de collecties, waaronder die van de Jardin du Roi.[8] In Nantes gaf de jonge Camper al blijk van zijn interesse in de delfstof- en aardkunde. Terug in zijn vaderland, vervolgde hij in Leiden zijn studies. Hij was daar ingeschreven als student in het Romeins- en hedendaags recht, een studie die hij niet voltooide. Vanuit Leiden reisde hij dikwijls naar Amsterdam, om daar lessen in schilderen en tekenen te volgen. In juni 1780 ging hij voor de tweede keer met zijn vader op reis, ditmaal naar Duitsland, waar ze in Berlijn gastvrij door de geleerden en door Frederik de Grote ontvangen werden. Teruggekeerd in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bleef hij op Klein-Lankum, het buiten van zijn vader, vlakbij Franeker, onder diens leiding de natuurlijke wetenschappen beoefenen, waarbij hij zich vooral toelegde op de vergelijkende anatomie, waarin hij naderhand uitblonk. Rond die tijd werd hij ook door Prins Willem V aangesteld als drossaard van de baronie van Cranendonck en van de stad Eindhoven, waardoor hij zo nu en dan enige tijd in die stad verbleef. Dat weerhield hem er niet van zich met de natuurhistorie te blijven bezighouden.[9]

In april 1784 ging hij opnieuw op reis, ditmaal zonder zijn vader. Hij volgde de Rijn naar het zuiden, en zijn eerste reisdoel was Düsseldorf met z'n destijds beroemde schilderijengalerij, waar hij de daar verzamelde meesterwerken der schilderkunst bezichtigde en enkele ervan naschilderde. Tijdens die reis werd zijn interesse voor de mineralogie en geologie weer opgewekt toen hij door het Rijnoevergebied van Düsseldorf tot Mainz trok, en door de Eifel, geologisch interessant vanwege de oude, niet meer actieve, vulkanen. Ook begon hij een verzameling van fossiele botten aan te leggen, die in grote aantallen aan de oevers van de Wupper te vinden waren en toen voor het eerst aandacht begonnen te trekken in wetenschappelijke kringen. Na terugkomst hield hij zich op Klein-Lankum bezig met het bestuderen van de voorwerpen die hij van zijn reis had meegebracht.

Petrus Camper had zich geruime tijd beziggehouden met de natuurlijke historie der walvissen, en voerde daarover al lang een briefwisseling met Georges-Louis Leclerc Graaf de Buffon, die de beschrijving van deze dieren wilde toevoegen aan zijn grote reeks Histoire naturelle[10] waarin hij de kennis der mineralen, zoogdieren, vogels en planten behandelde. In juni 1785 ging Adriaan met een portefeuille tekeningen van walvisachtige zoogdieren van de hand van zijn vader en hem zelf naar Parijs om daar de Buffon te bezoeken. Hij was gedurende een week de gast van de Buffon op zijn kasteel te Montbar en leerde d'Aubenton kennen, een belangrijke medewerker aan de Histoire naturelle van de Buffon. Verder ontmoette hij de beroemde chirurg Louis en bekendheden als Portal, Tenon, Vicq d'Azyr, de markies de Condorcet, Franklin en anderen. Hij volgde colleges van Bossuet en Cousin in de wiskunde, van de Lalande in de sterrenkunde, bestudeerde de verzamelingen in de Jardin des Plantes, en vond gelegenheid fossielen te verzamelen in de kalksteengroeve van Montmartre. Met de uitgaaf door de Buffon van de tekeningen van Camper wilde het echter niet vlotten. Mogelijk speelde de Buffons ziekte[11] hem parten, mogelijk ook dat hij het niet eens was met de visie die de Campers op de walvisachtigen hadden. Adriaan ging in 1786 in elk geval weer voor enige maanden naar Franeker terug om met zijn vader te overleggen, zijn fossielen van Montmartre te tonen en raad voor de Buffons ziekte in te winnen. Bij zijn terugkomst in Frankrijk, enkele maanden later, ging hij verder met het bestuderen van de werken in de Buffons bibliotheek en het vervaardigen van tekeningen naar preparaten die in Parijs aanwezig waren, ten dienste van het grote werk over de walvischachtigen, dat Buffon uit zou geven. Bij Buffons overlijden in 1788 was het deel over de walvisachtigen echter ongepubliceerd gebleven. Adriaans werk werd echter al voor het overlijden van de Buffon tijdelijk onderbroken.

In januari 1787 werd Adriaan zelf door ziekte geveld. In april zocht zijn vader hem op en ze besloten dat hij in verband met zijn gezondheid een reis naar het zuiden zou maken. In de Vivarais vond hij gelegenheid om nog werkende vulkanen te bestuderen, en zijn waarnemingen te vergelijken met die van de uitgedoofde die hij eerder in de Eifel had gezien. Hij bezocht verder een groot deel van Frankrijk en stak, in augustus 1787, van daar over naar Italië, waar hij veel bezienswaardigheden bezocht. Via Venetië en Milaan begaf hij zich naar Zwitserland, waar hij de hoogste bergen, zoals de Mont-Blanc, bezocht en ook beklom. Hij zette zijn reis voort langs het Meer van Genève, en begaf zich daarvandaan via Bern naar Schaffhausen en voorts langs de Rijn terug naar huis.[12][13]

Na de reis door Frankrijk en Italië kwam hij met een uitgebreide verzameling op 16 oktober 1788 bij zijn vader in 's Gravenhage aan.[14] Petrus Camper overleed in april van het volgende jaar vrij plotseling. Adriaan beschreef zijn leven in "Levens-Schets van Petrus Camper"[15] dat in 1791 in Leeuwarden verscheen. Verder ontfermde hij zich over de ongepubliceerd gebleven werken van zijn vader en gaf een aantal daarvan in de jaren vlak na zijn vaders dood postuum uit. Hierna werd het, door de roerige tijden[16] moeilijk om nog werken uit te geven[17] en verloor hij voor langere tijd het contact met de wetenschap, totdat in 1799 Augustin Pyramus de Candolle en Louis-Marie Aubert du Petit-Thouars hem in Klein-Lankum een bezoek brachten teneinde de daar verzamelde collectie te kunnen bekijken.[18] Via de Candolle legde Adriaan Gilles vervolgens het contact met Georges Cuvier, die in Parijs inmiddels een positie bekleedde zoals voorheen de Buffon dat deed.

Als wetenschapper is Adriaan vervolgens het bekendst geworden door zijn correspondentie, vanaf 1799, met Cuvier, over de fossiele resten van het "groote onbekende dier" uit de Sint-Pietersberg, en zijn publicaties daarover. Waar zijn vader nog dacht met de kaken van een onbekende walvis van doen te hebben, kwam Adriaan, in afwijking daarvan, en ook anders dan de eerste vinders, die aan een krokodil hadden gedacht, tot de slotsom, dat hij hier een reusachtige voorwereldlijke hagedis voor zich had. Met de nodige bewijsstukken er bij en twee platen werd dit onderzoek gepubliceerd in Journal de Physique, Vendémiaire IX (= sept.-okt. 1800) deel LI, onder de titel: Lettre de A.G. Camper à G. Cuvier, Sur les ossemens fossiles de la montagne de St. Pierre à Maestricht.[19] In 1808 verscheen in de Annales du Muséum d'Histoire naturelle XII, een studie van Cuvier: Sur le grand animal fossile des carrières de Maestricht, waarin Cuvier op p. 148 zegt: "Cinq auteurs ont traité avant moi de ce sujet curieux, Pierre Camper, ... M. Van Marum, Hoffmann et Drouin, les premiers collecteurs, ... M. Faujas de St. Fond.... M. Adrien Camper...." en op p. 150: "Nous allons prouver aujourd'hui que M. Adrien Camper est le seul qui ait réellement saisi les caractères de cet animal."

Na vergelijkend anatomisch onderzoek van verschillende reptielen, publiceerde Adriaan Gilles in 1810 een "Voorstel ener verbeterde classificatie in de Reptilia bekend onder de naam van Hagedissen en Slangen." In 1812 volgde nog een studie van hem over dit onderwerp in het 19e deel van de Annales du Muséum d'Histoire Naturelle. In 1811 was al, zowel in het Nederlans als in het Frans een "Korte beschrijving van het Museum van Petrus Camper" (Description succincte du musee de Pierre Camper) van zijn hand verschenen.

Het laatste werk dat hij het licht deed zien was de verhandeling over de walvissen, waarvan wel de tekeningen reeds bestonden, maar waarvan de tekst geheel van zijn hand is: Observations anatomiques sur la structure intérieure et le squelette de plusieurs espèces de Cétacés, par Pierre Camper..., publiés par son fils A.G. Camper... avec des Notes par G. Cuvier (Ouvrage qui peut faire suite aux Annales... du Muséum d'Histoire naturelle etc.) Dit werk verscheen in 1820 in Parijs, wat voor de hand lag aangezien het in eerste instantie bedoeld was als een deel van de Buffons werk.

Adriaan Gilles was lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, van de Philosophical Society te Philadelphia, van de Acad. Caes. Leopoldino-Carolina Naturae curiosorum en correspondent van de Société Philomatique de Paris. Zijn silhouette is door C.C. Fuchs gegraveerd naar een teekening van W. Lubbers.

Naast de wetenschappelijke arbeid had hij ook andere werkzaamheden. Zo werd hij in 1793 tot Ontvanger-Generaal van de Floreenrenten (een grondbelasting) van Friesland benoemd, een post die, uit hoofde van de grote sommen geld waarover de Ontvanger het beheer had, alleen aan betrouwbare mensen kon worden gelaten. Na de omwenteling van 1795 nam hij ontslag, maar weigerde verantwoording af te leggen aan de in zijn ogen onbevoegde autoriteiten of de nog onder hem berustende gelden af te dragen. Pas in september 1795 werd hij behoorlijk van zijn post ontslagen. In 1803 werd hij curator van de hoogeschool te Franeker. Hij nam ontslag in 1805 toen men van de zijde van het gewestelijk bestuur van Friesland een man tot hoogleeraar wilde beroepen, die hij daar ongeschikt voor achtte.

In 1807 door Koning Lodewijk benoemd tot lid van de commissie, die hem in een uitgebreid rapport alle verbeteringen zou voordragen, waarvoor het hoger onderwijs vatbaar was, bleef hij, zolang deze commissie bestaan heeft, daarin werkzaam.

In 1812 benoemde Napoleon hem op voordracht van Cuvier, superintendant de l'instruction publique,[20] tot rector van de Groningse universiteit. Adriaan had echter al in het begin van dat jaar de post van vrederechter te Franeker aanvaard en omdat de rector in Groningen moest wonen en hij moeilijk van zijn museum en zijn werkkring als vrederechter kon scheiden, bedankte hij voor de eer, waarop men hem het ambt van eerste inspecteur aan de Groninger universiteit aanbood. Die post heeft hij tot aan de val van het Franse regime, in 1813, bekleed.

Nadat Nederland zijn onafhankelijkheid had teruggekregen, benoemde Willem I hem in 1814 samen met Johan Frederik Willem Spaen van Biljoen en Herman Muntinghe in een "commissie tot regeling van het hooger onderwijs". In die functie heeft hij er zich voor ingespannen dat Franeker voor de verloren universiteit een athenaeum terugkreeg, waarvan hij zelf de eerste president-curator werd. Op 28 december 1815 wijdde hij zelf het athenaeum in met een geestdriftige redevoering die later in Harlingen is uitgegeven.

Reeds in het midden van 1814 tot Commies-Generaal der convooijen en licenten in Friesland aangesteld, vervulde hij dien post niet lang, daar deze hem te veel tijd ontroofde, die hij aan de wetenschappen wenschte te besteden.

In 1819 werd hij door de Staten van Friesland, geheel onverwacht, verkozen tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Om de zittingen daarvan bij te kunnen wonen, verhuisde hij in oktober naar 's Gravenhage, waar hij in januari 1820 een kwaadaardige ziekte kreeg waaraan hij op 5 februari overleed.

Camper was Ridder van de orde der Unie; lid van de eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsche Instituut van de oprigting af; van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem; van de Amerikaansche wijsgeerige Maatschappij te Philadelphia; van die der Natuur onderzoekende vrienden te Berlijn; van de Keizerlijke Maatschappij der Natuuronderzoekers te Moskow, en correspondent van de Philomatische Maatschappij te Parijs. Ook genoot hij de eer, dat de beroemde Bernard Germain Etienne de la Ville sur Illon, Graaf Lacepède een door Camper ontdekt dier, naar dezen Scomberesox Camperii noemde.

Hij was lid van de Sacri Romani Imperii Academia Caesarea Leopoldino-Carolina Naturae Curiosurum[21]

Adriaan Gilles was op 17 november 1794 in Leeuwarden getrouwd met Theodora Aurelia van Limburg Stirum. Uit dat huwelijk werden 1 zoon en 4 dochters geboren.[21]

Functies

bewerken

Een overzicht van de functies zoals die in het Parlementair Documentatiecentrum[21] van hem worden vermeld.

  • drossaard Baronie van Cranendonk en stad Eindhoven (aangesteld door Willem V)
  • werkzaam op landgoed van vader te Franeker, van 1781 tot 1784
  • ontvanger-generaal der florenen voor Friesland, vanaf 1793
  • lid algemene raad, departement Friesland, van 1811 tot 1813
  • inspecteur onderwijs, districten Monden van de IJssel, Friesland en Wester- en Ooster-Eems, vanaf 22 oktober 1811
  • vrederechter te Franeker, omstreeks 1812
  • eerste inspecteur van de Hogeschool te Groningen, omstreeks 1812
  • lid Vergadering van Notabelen, 29 en 30 maart 1814 (voor het departement Friesland)
  • commissaris-generaal administratie van convooien en licenten te Harlingen
  • lid Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 19 oktober 1819 tot 5 februari 1820 (voor Friesland)

Een overzicht van de nevenfuncties zoals die in het Parlementair Documentatiecentrum[21] van hem worden vermeld.

  • lid College van Curatoren Atheneum te Franeker, van 1803 tot 1805
  • lid commissie tot de formatie der openbare en Koninklijke scholen en de aanmoediging van de wetenschappen en der geleerden, vanaf 14 februari 1807
  • lid commissie voor de organisatie der universiteiten, 1807
  • eerste inspecteur Hogeschool te Groningen, omstreeks 1812
  • lid commissie tot regeling van het hoger onderwijs, vanaf 1813
  • voorzitter College van Curatoren Atheneum te Franeker, vanaf 1815
  • 1810. Voorstel eener verbeterde classificatie in de Reptilia, bekend onder den naam van Hagedissen en Slangen. voorlezing in Mei 1810 bij het Hollandsche Instituut gehouden.
  • 1812. Verhandeling over eenige minder bekende deelen van het geraamte der Hagedis in de St. Pietersberg. Annales du Museum d'Histoire Naturelle.

Noten en referenties

bewerken
  1. Met zijn vader correspondeerde hij in het Frans, waarbij de laatste hem met Mon cher Adrien of Adriaan aansprak. Zijn Franse en Nederlandse roepnaam werden blijkbaar door elkaar gebruikt; de gelatiniseerde vorm Adrianus komt wel voor in wetenschappelijke artikelen.
  2. Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren 1428-1861.
  3. De hier gegeven levensschets is gebaseerd op de biografieën die verschenen in A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, deel 3 (1858): 74-78 en Molhuysen & Blok, Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, deel 1 (1911): 549-550. Alleen voor gegevens die niet uit een van deze twee werken afkomstig zijn, of ermee in strijd, wordt een aparte bronvermelding gegeven.
  4. Over de geboortemaand bestaat onduidelijkheid. Van der Aa meldt 31 januari, Molhuysen & Blok noemen 31 maart, net als het Parlementair documentatiecentrum. Volgens de Canon van Groningen werd hij op 1 april 1759 in Amsterdam gedoopt. J.G.S. van Breda, zijn schoonzoon, noemt in zijn "Levens-schets" (van 1825) 31 maart als geboortedatum. Omdat die laatste publicatie van een nauwe verwant is en het kortst na Campers dood is geschreven, wordt hier de maand maart aangehouden.
  5. De biografieën van Van der Aa en van Molhuysen & Blok spreken beide van "natuurkundige wetenschappen". Ze maken niet duidelijk of ze hiermee de natuurkunde in engere zin (fysica) bedoelen, of tevens de kennis der natuur, wat, gezien Adriaans latere interesse, voor de hand zou liggen.
  6. Petrus Camper was al sinds 1755 geen hoogleraar meer in Franeker en vanaf 1773 ook niet meer in Groningen. Adriaan assisteerde hem dus bij hem thuis, op Kein-Lankum, en niet aan de universiteit van Franeker, bij zijn anatomisch werk.
  7. Johanna Bourboom overleed in 1776 aan de gevolgen van borstkanker, zie Whonamedit.
  8. Zie: Levens-Schets van Petrus Camper: 30-31.
  9. In het Wikipedia-artikel drossaard valt te lezen dat het een eervol baantje was, met veel tijd voor andere liefhebberijen, en dat P.C. Hooft een van de bekendste drosten was, en die had, blijkens zijn oeuvre, ook wel tijd voor andere dingen dan besturen.
  10. Buffon, G.-L.L. de (1749-1789). Histoire naturelle générale et particulière, avec la description du Cabinet du Roi. Imprimerie Royale, Parijs.
  11. De Buffon was inmiddels op hoge leeftijd en had veel last van jicht.
  12. Van deze reis is veel bekend uit de briefwisseling die vader en zoon tijdens de reis met elkaar voerden; zie bijvoorbeeld "Facsimile" en Adriaan Gilles Camper op Giglio in 1788 van de Rijksuniversiteit Groningen.
  13. J.G.S. van Breda, Campers schoonzoon, doet in "Levens-schets van Adriaan Gilles Camper" een zeer uitgebreid verslag van Campers belevenissen tijdens zijn tweede reis, waaronder die in de Alpen. Daar dit verslag op veel plaatsen echter veeleer leest als het verslag van een bewonderaar en de betrouwbaarheid daardoor in het geding komt, is een samenvatting ervan hier achterwege gelaten. Het verslag is evenwel online te raadplegen: zie onder bronnen.
  14. Camper senior was sinds 1787 lid van de Raad van State (zie Van der Aa: 3:68) en woonde daarom nu in Den Haag.
  15. Levens-Schets van Petrus Camper.
  16. In Frankrijk waren de naweeën van de revolutie van 1789 voelbaar en in Nederland waren er twisten tussen de patriotten en de orangisten.
  17. Dat is althans de verklaring die zijn schoonzoon J.G.S. van Breda in de Levens-schets van Adriaan Gilles geeft op p. 64 maar dit werk is verre van objectief.
  18. Zie Theunissen, B. (1980). De briefwisseling tussen A.G. Camper en G. Cuvier, Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek 3(4): 155.
  19. Camper, A.G. (1800). "Lettre de A.G. Camper à G. Cuvier sur les ossemens fossiles de la montagne de St. Pierre, à Maëstricht", Journal de Physique 51: 278-291 (gedigitaliseerde versie op Biodiversity Heritage Library).
  20. Cuvier had van Napoleon de opdracht gekregen om de universiteiten in Holland te reoganiseren, wat onder meer de sluiting van die van Franeker en van Harderwijk tot gevolg had.
  21. a b c d Parlementair documentatiecentrum.

Bronnen

bewerken
  • A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, deel 3, Haarlem, J.J. van Brederode, 1858: 74-78.
  • Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, P.C. Molhuysen & P.J. Blok (ed.), Leiden, Sijthoff, 1911, deel 1: 549-550.
  • J.G.S. van Breda, Levens-schets van Adriaan Gilles Camper, Gent, 1825.