Johannes Duyschot
Johannes Duyschot (Amsterdam, 20 april 1645 - Den Haag, 2 mei 1725) was een 17e-eeuwse orgelbouwer in Holland in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Hij wordt gezien als de laatste Hollandse orgelmaker die volgens de oude tradities bouwde. Hij leerde het ambacht van zijn vader Roelof Barentszn en nam diens bedrijf over. Omdat zijn zoon Andries zich alleen als reparateur van orgels manifesteerde domineerden na de dood van Duyschot de buitenlandse orgelmakers in de Nederlanden, met name Duitse, van wie Christian Müller, bouwer van het beroemde orgel in de Grote of Sint-Bavokerk van Haarlem, een van de bekendste is.
Lijst van orgels van Johannes Duyschot
bewerkenEen aantal van de belangrijkste orgels die Duyschot bouwde of waaraan hij een belangrijke bijdrage leverde zijn:
- Leiden, Van Hagerbeer-orgel (1643) in de Pieterskerk en het orgel in de Heilige Lodewijkkerk
- Amsterdam, Westerkerk, zijn eerste project en overgenomen van zijn vader
- Zaandam, Westzijderkerk (Bullekerk)
- Delft, Waalse Kerk / Hendrik-Ido Ambacht (1696)
- Den Haag, Nieuwe Kerk (1702), verbouwd door Christian Gottlieb Friedrich Witte in 1867
- Middelburg, Evangelisch Lutherse Kerk (1707)
- Delft, Oud-Katholieke Kerk (1722)
- Enkhuizen, Wester- of Sint Gommaruskerk In 1679 bouwde Duyschot een nieuw orgel in de kas van Adriaen Schalcken waarin het orgel van Hendrik Niehoff stond. De Duyschot frontpijpen zijn nog aanwezig. Ze werden in 2010 alle 111 gerestaureerd door Flentrop. Nadat in 2018 een wedstrijd tussen 3 orgelbouwers werd gehouden, won Verschueren dit en bracht in 2021 een nieuw bovenwerk met balgen en klavieren aan en werd op 29 september 2023 opdracht gegeven voor een nieuw hoofdwerk met gebruikmaking van de Duyschot pijpen in het front.
-
Delft
-
Enkhuizen Orgelkas mogelijk van Adriaen Schalcken.
-
Leiden
-
Middelburg
De familie Duyschot wordt genoemd in Biographie universelle des musiciens et bibliographie générale de la musique (1866) van François-Joseph Fétis deel 3 blz 101 onder de naam Duytschot; Henri Viotta stipte hun aan in zijn Lexicon der Toonkunst (1881) en ook het Geïllustreerd muzieklexicon (1932/1949), onder redactie van Mr. G. Keller en Philip Kruseman, vermeldde vader en zoon.