Kürbishütte
De Kürbishütte of Kürbshütte was een gezelschap van dichters en musici in het 17e-eeuwse Koningsbergen. De belangrijkste dichter in het gezelschap was Simon Dach.
Geschiedenis
bewerkenDe oprichter van het gezelschap, dat vergelijkbaar was met een literaire salon, was Robert Roberthin, griffier bij het gerechtshof in Koningsbergen en amateurdichter. In 1636 stichtte hij samen met een groep vrienden het Gesellschaft der Sterblichkeit Beflissener. De leden hielden zich bezig met het geestelijke lied, maar de dichters in het gezelschap schreven daarnaast allemaal gelegenheidspoëzie, zoals bruilofts- en begrafenisliederen.
De tien à twaalf leden kwamen bijeen in een tuin aan de oever van de Pregel. De tuin was van Heinrich Albert, de organist van de Dom. Albert kweekte pompoenen, vandaar dat de vriendenkring zich ook wel Kürbishütte (‘pompoenenprieel’) noemde.[1] Latere letterkundigen noemden de groep vaak Königsberger Dichterkreis (Koningsberger dichterkring). De leden lazen in de tuin hun gedichten voor en musiceerden samen.
Albert had de tuin in 1630 cadeau gekregen van de gemeenteraad van Kneiphof, het stadsdeel waarin de Dom stond.[2] In 1641 onteigende de gemeentelijke overheid Alberts tuin weer, omdat ze daar woningen wilde neerzetten. Op de plaats van de tuin lag later een straat met de naam Weidendamm.[3][4]
Behalve Roberthin en Albert maakten van de Kürbishütte onder anderen ook Simon Dach, later hoogleraar in de dichtkunst aan de Albertina-universiteit, Johann Stobäus, kapelmeester in dienst van de keurvorst, Valentin Thilo de Jongere, hoogleraar in de retorica, Christoph Kaldenbach, later ook hoogleraar, en Johann Franck, jurist, deel uit.
Het grote voorbeeld voor de leden van de Kürbishütte was de Silezische dichter Martin Opitz. In juli 1638 was hij hun gast en liet hij zich uitgebreid fêteren en toezingen door de vriendenkring.[5]
Na de onteigening van Alberts tuin hielden de leden nog wel contact, maar dat verliep na de dood van de gangmakers Roberthin in 1648, Albert in 1651 en Dach in 1659.
Heinrich Albert gaf in 1645 een liederencyclus Musikalische Kürbs-Hütte uit. De liederen zijn geschreven voor drie stemmen en basso continuo. Ze zijn vermoedelijk van de hand van drie dichters: Dach, Roberthin en Albert zelf.
Simon Dach over de Kürbishütte
bewerkenOrigineel[6] | Nederlandse vertaling |
---|---|
(…) Hie ist des Pregels Gang, |
(...) Hier is de bedding van de Pregel, |
- Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Kürbishütte op de Duitstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
- Alfred Kelletat (uitgever), Simon Dach und der Königsberger Dichterkreis, Reclam, Stuttgart, 1986 (bloemlezing uit het werk van Dach en zijn vriendenkring), nawoord, vooral de blz. 351-374. ISBN 3-15-008281-1.
- Lothar Hoffmann-Erbrecht, Tekst in het boekje bij de cd Heinrich Albert: Lieder von Liebe und Tod/Songs of Love and Death, Cantus Cölln onder leiding van Konrad Junghänel, Deutsche Harmonia Mundi 88697574142 (2009).
- ↑ De pompoenranken groeiden tegen het prieel in Alberts tuin op; zie ‘Simon Dach, Dichter im Herzogtum Preußen’.
- ↑ De drie oorspronkelijke stadskernen van Koningsbergen, Altstadt, Löbenicht en Kneiphof, waren tot 1724 afzonderlijke gemeenten.
- ↑ ‘Simon Dach, Dichter im Herzogtum Preußen’.
- ↑ Walter Franz, ‘Die Königsberger Kürbishütte’, in: Das Ostpreußenblatt, 11. April 1959, blz. 10.
- ↑ Kelletat, blz. 301 en 353-355.
- ↑ Fragment uit Klage über den endlichen Untergang und ruinirung der Musicalischen Kürbs-Hütte und Gärtchens, 1641. Het complete gedicht is o.a. te vinden bij Kelletat, blz. 54-61.
- ↑ Steinbeck, Selgenfeld, Neuendorff en ook Jerusalem waren dorpjes ten zuidoosten van Koningsbergen.