Lijst van verschillen tussen het Nederlands in België, Nederland en Suriname

Wikimedia-lijst

Dit is een lijst van verschillen tussen het Nederlands in Nederland, Suriname en België.

Het bewaken en beschrijven van het Standaardnederlands is door de Nederlandse, de Belgische en de Surinaamse overheid toevertrouwd aan de Nederlandse Taalunie. De Taalunie publiceert werken waarin het taalsysteem is beschreven en regels zijn vastgelegd. Desondanks komen binnen het taalgebied verschillen voor, waarbij overigens niet gezegd is dat van de verschillende vormen er slechts één juist is. Ook binnen de grenzen van één land komen verschillen voor. De onderstaande lijst van verschillen is dan ook niet volledig en mogelijk niet in alle gevallen juist. Verder komen in het algemeen in de gesproken taal meer verschillen voor dan in de geschreven taal.

Woordenschat

bewerken

Verschillende woorden

bewerken
Vlaanderen Nederland Suriname
aanmelden/inloggen inloggen (in Limburg tevens inloggen)
afmelden/uitloggen uitloggen (in Limburg tevens afmelden)
ajuin (In West-Vlaanderen vaak ook uitgesproken als [adjoen]) ui (in Noord-Brabants dialect: juin; in Zeeuws-Vlaams dialect: juun) ui
appelsien (met uitzondering van West-Vlaanderen waar sinaasappel het algemeenst is) sinaasappel (In Limburgse dialecten tevens appelsien) sinaasappel
artikels artikelen artikelen
autostrade/autosnelweg autobaan/(auto)snelweg
bankkaart bankpas/pinpas pinpas
(auto)batterij accu batterij (auto)
babbelen praten (in Limburg tevens babbelen)
baxter of infuus infuus infuus
beenhouwer slager slager
beiaard beiaard/carillon/klokkenspel klokkenspel
bel bel schel
beroemd bekend populair
bijhouden bewaren (Noord-Brabants dialect: bijhouden) bewaren, houden
bioscoop/cinema bios(coop) kino/ kinotheater (veroud.)/ de film/bioscoop/cinema
bekomen/verkrijgen krijgen vinden
bomma, bompa, meme, pepe, oma, opa, moeke, vake oma, opa oma/granma/ouma/owma, opa/granpa/oupa/owpa
brugpensioen/vervroegd pensioen VUT vervroegd pensioen
camion vrachtwagen vrachtwagen, autotruck, pick-up truck, truck
camionette bestelwagen
captatiewagen reportagewagen reportagewagen
constatatie constatering constatering
croque (monsieur) tosti toast/tosti
dampkap afzuigkap
discuteren discussiëren discussiëren, halen en trekken
domiciliëring machtiging machtiging
doorgaan/weggaan ervandoor gaan / weggaan weggaan
dossier (Nederlandstalige uitspraak) dossier (verfranste uitspraak) dossier (verfranste uitspraak)
douchen douchen baden
eend eend doks
elentrieker elektricien
er was geen kat op de baan er was geen hond/kip op straat de straat was stil
fauna en flora flora en fauna flora en fauna
fitness sportschool gym
foto trekken/foto pakken/foto maken/foto nemen foto maken foto maken/foto nemen
frisdrank fris, fris(drank) iets fris, soft, soft-drink/softdrink, iets zachts
frituur/fri(e)tkot patatzaak/patattent (in Limburgse dialecten: frituur)
frieten/ patat (over het algemeen in Zuidelijk Nederland: friet(es)) patat
appelsiensap sinaasappelsap (in Limburgse dialecten beide) sinaasappelsap
garagepoort garagedeur (in Limburg tevens garagepoort) garage
gazet krant (in Limburgse dialecten gazet) (lees)krant
gekend bekend bekend
geit, (= Citroën 2cv) eend (= Citroën 2cv)
(eind)generiek aftiteling
geld opdoen/uitgeven geld uitgeven geld bossen/geld uitgeven
graven graven graven/dieken
gom gum veger
gsm mobiel cel/cellulair
hebben zitten zitten hebben
hesp ham vlees
hof tuin (in Limburgse dialecten beide)
in de mot hebben in de smiezen/gaten hebben in de gaten hebben
ik zie u graag/ik hou van jou ik hou van je ik houd van je
ik vraag het aan ik wil verkering met je ik wil met je gaan
ja ja jawel/ja/ai
kakken/grote boodschap poepen/drukken/grote boodschap (in Limburg tevens kakken) grote boodschap/poepen/ontlasten
klastitularis/klasleerkracht groepsleerkracht onderwijzer
klierkoorts ziekte van Pfeiffer ziekte van Pfeiffer
koppel stel (in Limburg tevens koppel) koppel
koffiekoek luxe­brood­je
kraantjeswater kraanwater/leidingwater kraanwater/leidingwater/water
lanterfanten lanterfanten lanterfanteren
look knoflook Knoflook
lopen rennen rennen
mama en papa pa en ma ma en pa
microgolf(oven) magnetron(oven) microwave(oven)
miserie ellende/misère ellende, jammer, misère
De frank is gevallen het kwartje is gevallen het kwartje is gevallen
mango mango manja
mobilhome camper woonwagen
moeras moeras zwamp
moest mocht
mortel/cement specie (in Noord-Brabants en Zeeuws-Vlaams dialect beide)
nagel spijker (in Noord-Brabants en Limburgs dialect beide) spijker
neef/kozijn neef (zoon van tante/oom) broerskind/zusterskind, neef
nefast rampzalig, funest
nonkel oom oom
normaal gezien/normaal gesproken normaliter (In Limburg tevens normaal gesproken) normaliter
telefoonnummer vormen, nummer draaien telefoonnummer kiezen
onbeleefd/onbeschoft onbeleefd (In Zuid-Nederland tevens onbeschoft) onbeschoft
onderlegger/schotel schoteltje
op verplaatsing spelen (sport) uit spelen (sport) spelen (sport)
pint(je) biertje/pilsje
pechstrook vluchtstrook
perte-total(e) (naar het Frans: une perte-totale) total loss totaal gehavend, totel
platte kaas kwark
plat water spa blauw
poepen/neuken/seksen/naaien/vrijen neuken naaien/seksen
pompelmoes grapefruit pompelmoes en grapefruit zijn verschillende vruchten in Surinaams-Nederlands
pompier brandweerman
postkaart ansichtkaart briefkaart/postkaart
privaat/privé privé privé
rechtstaan (rechtop) staan rechtstaan
remorque (soms uitgesproken als romorque) aanhanger
rondpunt rotonde rotonde
schuif la(de) (in Noord-Brabants dialect wordt ook schuif gebruikt) lade
scheet, prot scheet/wind puf
schepen wethouder
schoonbroer zwager schoonbroer/zwager
schoonzus zwagerin schoonzus/zwageres/zwagerin
schrijnwerker timmerman timmerman, tjapinder (gebruikelijk in Nickerie)
sinusitis/sinusit bijholteontsteking sinusitis/zink(oud woord en niet meer gebruikelijk)
siroop siroop/stroop stroop
sloot sloot trens
sportschoen gymp/sportschoen (straattaal: pata) pata/patapata/patapedo
spuitwater/bruiswater spa rood/prikwater sodawater
syndicaat/vakbond vakbond vakbond
syndikeren organiseren (vakbond) organiseren
kicker (West-Vlaanderen: bakkn) tafelvoetbal fietjebal
tas(je) kop(je) (in Limburgs en Noord-Brabants dialect: tas) kopje
technieker technicus technicus
terril (mijn)steenberg (mijn)steenberg
ticket(je), bon(neke)/bon(netje) kaartje of bon(netje) (contextafhankelijk) kaartje
trottoir/voetpad

(West-Vlaanderen: voorland)

stoep, trottoir trottoir
valies/koffer koffer valies
kruispunt verkeersknooppunt (In Limburg tevens kruispunt of kruising) kruising
verschieten schrikken (In Limburg tevens verschieten) schrikken
vertrekken van uitgaan van
vijgen na Pasen mosterd na de maaltijd
vol(zet) vol vol
vliegplein (bij uitbreiding ook in de betekenis van "luchthaven") vliegveld
vrijen (in de figuurlijke betekenis van "uitgaan"/"een stel zijn") uitgaan, samen zijn, een stel zijn
vuilbak/vuilnisbak vuilnisemmer (In Limburg vuilbak of vuilnisbak) vuilnisbak
wagen/auto/voiture auto
wandelen/stappen/kuieren lopen/wandelen kuieren/voeteren/wandelen
wetens en willens willens en wetens willens en wetens
wijsheidstand verstandskies verstandskies
zeker en vast vast en zeker (in Noord-Brabants dialect beide) vast en zeker
zetel bank bankstel/sofa
zeveren, onzin uitkramen onzin praten/uitkramen (In Limburg tevens zeveren) rommel uitkraaien/kletsen

Vlaams (Belgisch-Nederlands) vs. Nederlands-Nederlands[1][2]

bewerken
Belgisch-Nederlands Nederlands-Nederlands

aan

  • prijs
  • snelheid
  • personen (aan de deur zetten)

aan

  • voor, tegen tien euro
  • met hoge snelheid reed hij over de weg
  • ontslaan, de deur wijzen
aanklagen (toestanden ~) aan de kaak stellen, veroordelen, afkeuren
aflezen oplezen (Tijdens de presentatie las hij van zijn blaadje op)
uitprinten/afprinten/afdrukken printen/afdrukken
afstappen (van Openbaar Vervoer) uitstappen (uit OV)
aftrekker, opendoender fles(sen)opener
ajuin ui
al bij al al met al
algemene anesthesie algehele anesthesie
akkoord zijn met akkoord gaan met

als

  • in verleden tijd
  • inleiding van een indirecte vraag
  • toen (toen ik vertrok)
  • of (hij vraagt of ik morgen kom)
  ambetant (uit het Frans - embêtant) vervelend, lastig
appelsien sinaasappel
autostop/liften liften
autostrade/snelweg autosnelweg
avant-première voorpremière
baskuul (uit het Frans) weegschaal
  baxter/bakster (in Nederland bedoelt men hiermee doorgaans de zgn. baxterverpakkingen: medicijnen verpakt in afgepaste porties per innamemoment) infuus
beginnen altijd gevolgd door met (of te)
(de muziek speelt, we kunnen beginnen met dansen)
bekomen/verkrijgen/bemachtigen verkrijgen
belangenvermenging belangenverstrengeling
belastingscontroleur (met s) belastingcontroleur (zonder s)
  berline sedan
beroep doen op een beroep doen op
bestemmeling geadresseerde, persoon voor wie iets bestemd is
betalend parkeren (gallicisme) betaald parkeren
bluts/deuk buts/deuk
boks (gewestelijk) dreun (slag op gezicht)
bivak kamp
boksijzer boksbeugel
  bollen rollen, (auto)rijden
  borstel bezem
bouwwerf/bouwplaats bouwterrein/bouwplaats
  break stationwagen
Bretoen(s) Bretons(s)
buitenwipper uitsmijter/portier
  camion (uit het Frans) vrachtwagen
confituur (naar het Franse confiture) jam
verlof vakantie
betwijfelen betwisten
  curieus (ontstaan door verwarring met de valse vrienden curieux (Frans) en/of curious (Engels)) (in de betekenis van merkwaardig ook in het Nederlands-Nederlands gebruikt) nieuwsgierig
dampkap afzuigkap
  denkpiste (piste uit het Frans) gedachtegang, gedachte, idee
doorgaan (plaatsvinden, maar met deze nuance dat iets pas kan doorgaan als er sprake is geweest van afgelasting anders vindt iets plaats) plaatsvinden
  droogkuis stomerij
droogzwierder centrifuge
  drukkingsgroep (organisatie) actiegroep, pressiegroep, lobby
duimspijker punaise
durven altijd gevolgd door te (hij durft dat niet te vragen)
eender wat, eender wie om het even wat, om het even wie
elektriek elektriciteit
ereloon honorarium
excuseert (u mij)! (als verontschuldiging) excuseer mij! (naar het Franse Excusez-moi)/neem me niet kwalijk!
facteur postbode
fier (ergens fier op zijn) trots (ergens trots op zijn)
fol(l)ieke (uit het Frans - folie) lolletje, gekkigheidje
  forfait geven (sporttaal) afzeggen, verstek laten gaan, zich terugtrekken
frigo (uit het Frans)/ijskast koelkast
fruitsap vruchtensap, sinaasappelsap
fusioneren (naar het Frans) fuseren
gaan lopen
gans (ge)heel
gazet krant
gedaan
  • Het feest is gedaan om vijf uur.
  • Mijn school is om half vier gedaan.
voorbij, uit (school)
  • Het feest is voorbij om vijf uur.
  • Mijn school is om half vier uit.
  gegeerd gewenst, gewild, of gezocht
gelijkaardig gelijksoortig
geluidsmuur geluidsbarrière
geraken
  • Maandag kan ik niet op school geraken door het slechte weer.
  • Hij geraakte bewusteloos door de klap.
  • Zij geraakt nooit verkozen als voorzitter!
komen, raken, worden
  • Maandag kan ik niet naar school komen door het slechte weer.
  • Hij raakte bewusteloos door de klap.
  • Zij wordt nooit verkozen als voorzitter!
eindgeneriek, begingeneriek aftiteling, begintitels
gedaan hebben klaar zijn
gij, ge (spreektaal, wordt ook in Zuid-Nederland gebruikt) jij, je
ginds/ginder (archaïsch) daar
  "goesting" (Frans: goûter, Spaans: gusta) zin, lust
graag zien houden van
heel de tijd de hele tijd
hospitalisatie (in Nederland alleen bij de krijgsmacht) ziekenhuisopname
  immobiliën (uit het Duits), hoewel dit ook in Nederland voorkomt onroerende goederen, vastgoed
in openlucht in de openlucht
in vraag stellen in twijfel trekken
in vogelvlucht hemelsbreed
Indië (in het Nederlands-Nederlands verwijst dit meestal naar Nederlands-Indië) India
Indisch (m.b.t. het land Indië; is in het Nederlands-Nederlands doorgaans synoniem met Indonesisch) Indiaas
Indische (inwoonster van Indië) Indiase (Inwoner van India)
inkom ingang, voordeur, entree
  inwijkeling immigrant
jobstudent werkstudent
  kaap mijlpaal, grens
kader (fiets) frame
kader (schilderij) lijst
kaderen (in) passen in/bij, aansluiten bij, deel uitmaken van
kinesitherapie en kinesitherapeut(e) fysiotherapie en fysiotherapeut(e)
klacht neerleggen een klacht indienen
klavier (van computer, telefoon) toetsenbord
kledij (normaal gebruik) kleding
kliniek (algemeen ziekenhuis) ziekenhuis
komaan kom op
kot studentenkamer
  kozijn (uit het Oudfrans cosin) neef (zoon van tante of oom)
(op)kuisen (schoonmaken) schoonmaken (kuisen betekent: aanstootgevende delen verwijderen)
langs hier hierlangs, via deze weg
lidgeld lidmaatschapsbijdrage, contributie
look knoflook
(hard)lopen hardlopen, rennen, hollen (lopen is in Belgisch-Nederlands wandelen of stappen)
  lopende opdracht periodieke overboeking
luidop hardop (Zuid-Nederlandse dialecten: luidop)
  luik (onderdeel, hoofdstuk) (onder)deel, hoofdstuk, aspect
lusterklem, suikertje kroonsteentje
manneke(n)s! jongens!
  mazout stookolie
met twee (met + telwoord) met z'n tweeën
microgolf(oven) magnetron
militant (zelfstandig naamwoord) actievoerder, activist
mobilhome kampeerauto, camper
  monovolume MPV
naar voor, naar achter (naar + voorzetsel) naar voren, naar achteren
natuurlijke (zonder verdere smaakstoffen, bijvoorbeeld "mosselen natuur" op een menukaart) (gallicisme) naturelle
nauw aan het hart liggen na aan het hart liggen
nefast (naar het Frans néfaste) funest
nonkel oom
  nazicht controle, onderhoud
  objectief (als zelfstandig naamwoord) (ontstaan door verwarring met de valse vrienden objectif (Frans) en/of objective (Engels)) doel, streven, oogmerk
  omloop (in sporttaal) circuit, parcours, criterium
onder de arm nemen (een advocaat ~) in de arm nemen
onrechtstreeks indirect/niet rechtstreeks
onthaal receptie
oorverwarmer oorwarmer
op vraag van op verzoek van
opendeurdag open dag
parlementair (zelfstandig naamwoord) parlementslid, parlementariër
pan koekenpan
parlofoon deurtelefoon
patat aardappel
pechstrook in Nederland is vluchtstrook gebruikelijk
  performant goed presterend
  piloot (formule 1 of rally) (auto)coureur
plaaster gips, pleister
plan (kaartje) plattegrond, schema, kaart
plezant plezierig
plooien vouwen
poep achterwerk
politieker politicus
(kook)pot pan
proberen altijd gevolgd door te (hij zal dat proberen te doen)
princiepsakkoord principeakkoord
quasi (als losstaand woord), zo goed als bijna (quasi- wordt wél gebruikt in samenstellingen, met betekenis 'als het ware', 'ogenschijnlijk'), zo goed als
recycleren hergebruiken, recyclen
recht staan (rechtop) staan
rijvak rijstrook
samenhorigheidsgevoel saamhorigheidsgevoel
schacht eerstejaars student, feut
schoonbroer zwager
schuren schrobben
schrik hebben (voor) bang of angstig zijn (voor), vrezen (voor)
  seffens straks
sergeant (uit Frans 'serre joint') lijmtang, lijmklem lijmknecht
signalisatie bewegwijzering, signalering
slager varkensslager (Noord-Nederlandse slager komt overeen met Belgisch-Nederlands beenhouwer)
sneeuwman sneeuwpop
  solden uitverkoop, opruiming, koopjes
speculoos speculaas
stappen wandelen (Nederlands-Nederlands stappen betekent doorgaans uitgaan)
struikelsteen struikelblok
suikerklontje kroonsteentje
supporteren aanmoedigen
tas (om uit te drinken) kop(je) of mok
technieker technicus
't een en 't ander een en ander
tegen (snelheid of tempo) met (met 160 km/h scheurde hij over de weg.)
tegenkanting verzet, weerstand, kritiek
telkens (voegwoord) altijd gevolgd door als of wanneer
(telkens als hij boos wordt)
terre (elektrotechniek) aarde
terug, weeral (hij is weeral ziek) alweer (hij is alweer ziek)
toe
  • Wil je het raam toe doen?
dicht
  • Wil je het raam dicht doen?
uitkoken inkoken
van zodra zodra
vandaag (in de betekenis tegenwoordig, heden ten dage) tegenwoordig, heden ten dage
vanop vanaf, van, op (hij sprak vanaf zijn bed)
(hij volgde het op (een) afstand)
verdeler (iemand die distribueert) distributeur, dealer
verderzetten (doorgaan met iets) voortzetten (het beleid wordt voortgezet)
verdikken (van personen) aankomen (hij is flink aangekomen)
verkeerswisselaar (afgeleid van échangeur) (verkeers)knooppunt
vermaken (van zaken) herstellen
  vijs, vijzen (ook als werkwoord) schroef, schroeven
  vluchtmisdrijf doorrijden na een ongeval
wagen/auto auto (Zuid-Nederlands: wagen)
watergladheid aquaplaning
waterteller watermeter
wegenwerken wegwerkzaamheden
(bouw)werf (waar gebouwd wordt) bouwplaats
wijsheidstand verstandskies
winteruur wintertijd
witloof witlof
  woonst/woning woonplaats/woning
zeker en vast vast en zeker
zichtrekening betaalrekening
zoekertje advertentie
zomeruur zomertijd
zoo/dierenpark dierentuin
zuiders zuidelijk

Nederlands-Nederlandse woorden

bewerken
Nederlands-Nederlands Algemeen Nederlands (AN)
A
aanbetaling voorschot
in de aanbieding met prijsverlaging of koopjes
  ajuus, aju, jusies tot ziens
akkefietje onenigheid(je) (in België: kleinigheid(je))
algemeniteit algemeenheid aan
B
  bajes gevangenis
  bakkie doen kopje koffie drinken
  boeie(nd)! (kan me niet boeien) nou en!
boeit niet is onbelangrijk, maakt niet uit
  bras ongekookte gepelde rijst
  broodje aap stadslegende
C
chippen (elektronisch afrekenen) elektronisch betalen
D
  daaro daar
  dreutelen treuzelen
druk zijn (het druk hebben) het druk hebben
(druk zijn betekent in België druk doen)
E
effectueren uitvoeren
  emplacementje bouwwerk/bouwterrein
etage verdieping
F
fait accompli voldongen feit
G
  goochem slim
gozer/kerel vent/gast
H
habbekrats kleinigheidje, laag bedrag
hartstikke ontzettend
  hiero hier zo
  houdoe (Brabants dialect) daag
I
ignorant onwetend
J
jatten stelen
  jottum jeuj!
jus d'orange sinaasappelsap
  jofel tof
K
  kassiewijle dood
  koude kant aangetrouwde familie
klimo airco
L
laters tot ziens
lullen babbelen
M
mazzel geluk, het ga je goed
  mesjogge/mal (gestoord) gek/zot (gestoord)
N
  nokken ophouden
nozem rare gast
O
occasion tweedehands
ontbijtkoek peperkoek
opleuken/opsmukken opvrolijken (in sommige sociolecten ook: decoreren, versieren, aankleden)
P
  pakkie-an (Indonesisch: 'bagian' - zaak) zaak
  pakje peuken pakje sigaretten
patat friet
pinapparaat/pinautomaat geldautomaat/betaalautomaat
pinpas bankkaart
  pisang banaan, bananenboom
  onder de plak zitten onder de pantoffel zitten/staan
R
rechercheren onderzoeken
rez-de-chaussée[bron?] gelijksvloers
  rus rechercheur
retourneren terugzenden
S
shag (spreek uit: sjek) tabak
sjekkie van losse tabak handgerolde sigaret
sjofel armoedig
slijterij kleinhandel/drankenhandel
smeris politieagent
spa blauw (natuurlijk mineraalwater) platwater (natuurlijk mineraalwater)
spa rood (sprankelend mineraalwater) spuitwater (sprankelend mineraalwater)
s.v.p./alstu a.u.b/astu
T
tabee gegroet!/vaarwel!
  toko winkel met Indonesische artikelen
U
uk kindje
V
veralgemeniseren veralgemenen
voorpremière avant-première
  vutter iemand met vervroegd pensioen
Z
  zoab fluisterasfalt
  zure bom augurk in azijn
  zwijnen/boffen geluk hebben
hij zwijnt erdoorheen hij komt ermee weg

Noord-Nederlandse woorden, weinig bekend in Vlaanderen

bewerken

Veel Noord-Nederlandse woorden die relatief onbekend zijn in Vlaanderen zijn afkomstig uit het Amsterdamse dialect, met zijn Bargoense en Jiddische invloeden.

Nederland Algemeen Nederlands
aggenebbisj armoedig
akkefietje onenigheid
bahco Engelse sleutel
bajes gevangenis
belazeren bedriegen/oplichten
betoeterd gek
beunhaas iemand die zwart en vlug een klus afmaakt
bietsen bedelen
bonje ruzie
een bord voor zijn kop hebben zich koppig en hardleers gedragen door negatieve kritiek te negeren
c.q. ofwel
colbertje jasje van een net pak
geheid zo goed als zeker
gelazer gezeur
gein grap
gesjeesd mislukt (in Vlaanderen is "sjezen", snel en hevig doorrijden)
gozer kerel
hartstikke ik-weet-niet-hoe/kei (stop- of versterkend bijwoord)
hufter vervelend persoon
ijsco ijsje
insteek invalshoek
inwonertal inwonersaantal
jatten stelen
jochie jongetje
jokken liegen
lekkerbekje smulpaap, maar ook een visgerecht
mal gek
malloot gekke persoon
matsen begunstigen, bevoordelen
mazzel geluk, tot ziens
mesjogge gek
middag (na)middag
mieters tof
mok kop
mokkel meisje
mokken kniezen (ontstemd zijn maar er niets over zeggen)
mollen kapotmaken
van je hart geen moordkuil maken zeggen wat je op het hart ligt
mot hebben ruzie hebben
nebbisj waardeloos
oetlul stommeling
onwijs zeer
opsodemieteren, oplazeren, opzouten je uit de voeten maken, weggaan
ochtend morgen (6 u.-9 u.)/voormiddag(9 u.-12 u.)
opzouten ophoepelen
ouwehoeren kletsen
pleite gaan/zijn weggaan/verdwenen zijn
voor pampus liggen niet in staat zijn zich te bewegen
plee toilet
porte-manteauwoord samentrekking, bv. "motel" ("motor-hotel")
prik koolzuurhoudende frisdrank
propedeuse eerste fase hoger onderwijs
de pleuris krijgen een erge ziekte krijgen
over de rooie gaan zich niet meer kunnen beheersen, in woede uitbarsten
rotje voetzoeker
schoolreisje schoolreis
slijterij drankenhandel
smeris politieagent
sneu jammer, zielig
snufferd gelaat, neus
ton naast 1000 kg, ook € 100.000,00 (vroeger 100.000,00 gulden)
troep rommel
uitdragerij tweedehandswinkel
uitgekakt zijn moe zijn
verpieteren krachteloos worden, te veel gekookt of gebraden worden
verspijkeren aanpassen, veranderen
vla naast vlaai, ook een dik, vloeibaar nagerecht
vlaflip bepaald nagerecht
vrachtauto vrachtwagen
zich te sappel maken zich druk maken, overal problemen zien
zaniken zeuren
zuigen zeuren, irritant doen, van slechte kwaliteit zijn

Vlaamse woorden, weinig bekend in Nederland en Suriname

bewerken
Vlaanderen Algemeen Nederlands
ad valvas op de infoborden
ambetant vervelend
ambetanterik vervelend iemand
ambras ruzie
autostrade (auto)snelweg
bank harde zitbank
basketsloefen hoge sportschoenen
baxter (ook in Belgisch Frans) infuus
beenhouwer slager
bel-etage/bel-etagewoning drive-inwoning
intussen gedurende, tijdens, terwijl
op bivak kamperen
blein blaar
bloemsuiker poedersuiker
boenen (parketvloer of meubel) met was oppoetsen
bomma oma
bompa opa
bot laars
bottine korte laars
briquet/allumeur aansteker
brol (ook in Belgisch Frans) rommel
brossen spijbelen
bucht slechte kwaliteit. Zie ook "Wiktionary bocht"
buizen, gebuisd zakken op school/gezakt op school
cachot, bak, prisong (naar het Franse "prison"), gevang gevangenis (bajes)
chambrang(naar het Franse "chambranle") deurkozijn
cravat stropdas
deontologie beroepsethiek
doorgaan naar huis gaan
droogkuis stomerij
droogzwierder centrifuge
duimspijker punaise
flik (naar het Franse "flic") politieagent
foeteren/foefelen sjoemelen (foefelen betekent in VL ookwel friemelen) (Limburgse dialecten: foetelen)
foert verrek
fondant pure chocolade
frigo/ijskast koelkast (Limburgse dialecten: ijskast)
fusioneren fuseren
gelijkvloers begane grond
gereserveerd voorbehouden (Limburgse dialecten: gereserveerd)
goesting zin, lust, trek
hesp ham
holebi homo, lesbienne, biseksueel
houwer iemand die kapt, vooral gebruikt in samenstellingen, zoals "beenhouwer", "steenhouwer"
iemand een peer stoven iemand een poets bakken/iemand een loer draaien
inhoudstafel inhoudstabel
inkom entree, ingang
inwijkeling/uitwijkeling immigrant/emigrant
javel bleekloog, bleekwater
jobstudent vakantiewerker
kemel (schieten) flater, blunder (begaan)
ket straatjongen (uit Brussel), kwajongen
kieken kip
kinesitherapie fysiotherapie
klappen kletsen/praten
kletsen geven klappen uitdelen
komaf maken met korte metten maken met/een einde maken aan
kot (ook in Belgisch Frans) hok, studentenkamer
kot (Vlaams), bijvoorbeeld kiekenkot diverse betekenissen
kozijn neef (zoon van tante of oom)
kriek morel, zure kers of kriekbier (Limburgse dialecten: kriek)
kuisen poetsen
kuisvrouw poetsvrouw
K-Way (algemeen bekende merknaam) plastic regenjas
likstok/lekstok lolly
lichtje lampje (Limburgse dialecten: lichtje)
look knoflook
lunapark attractiezaal op een kermis
luster hanglamp
mazout (spreek uit [mazoet] stookolie of een biertje met cola. De kleur lijkt op die van stookolie
meiklokje lelietje-van-dalen
memmen drammen (zie ook "zagen")
metser metselaar
nefast noodlottig
nestels veters
droogkuis stomerij
occasie(wagen) tweedehands( wagen), occasion (vaak met Engelse uitspraak)
omslag envelop
onrechtstreeks indirect
onthaal receptie
Paar, onpaar Even, oneven[3]
pillamp/pillicht zaklamp
pillen batterijen, pillen
pinken knipperen met een lamp of met de ogen, of specifiek de richtingaanwijzers gebruiken
pinker(s) richtingaanwijzer(s)
pitteleir rokkostuum
plaaster gips
placeren plaatsen van een woord of installeren
plastron stropdas
plat water spa blauw
platte band lekke band
plezant leuk
plooien vouwen
pompier brandweer(-man)
prullen frunikken
rakkejak ratelgereedschap (ratel-sleutel, takel, snoeischaar, enz.) komt van Engels race(racing)jack
rieken ruiken of geuren, tot zelfs stinken)
recto verso dubbelzijdig
refter kantine
rekker snelbinder of elastiek
rekkertje elastiekje
resem erg veel/reeks
roderen inrijden (van een auto)
rond punt rotonde
schoentrekker schoenlepel
schotels plateau
schotelvod vaatdoek (in Limburgse dialecten varianten op schotelsslet of schotelsplak)
schuurborstel boender
seffens, seffes weldra
sergeant (uit fr. 'serre joint') lijmtang
smoutebollen trekkend op oliebollen
solden koopjes(periode)
sterfput (ook in Belgisch Frans) zinkput
strik versierlint rond ingepakt cadeau, vaak met lussen en/of krullen
strikken knopen
subiet of sebiet sneller dan straks maar niet meteen (zo dadelijk, zometeen) of straks (soms als synoniem gebruikt, waarbij er geen onderscheid bestaat tussen sebiet en straks)
tas (koffie) kop
talloor, telloor, teljoor bord (Limburgse dialecten: varianten op teller/telder)
tut, tutter fopspeen
tweewoonst twee-onder-een-kapwoning
uitbater exploitant (Nederlands-Limburg: uitbater)
valling verkoudheid
verbrodden verprutsen
verloren lopen verdwalen
verwittigen laten weten
vijgen na Pasen mosterd na de maaltijd
vijs schroef
vuil afval (in Limburg tevens vuil(nis)
vuilbak afvalemmer (in Limburg tevens vuil(nis)bak)
vuilblik blik (van veger en blik)
wa(tte)/welk wablief
zagen zeuren
zetel zachte zitbank/sofa/canapé
zijn kat sturen niet komen opdagen
zwaantje politieagent op de motor

Woorden met een verschillende betekenis

bewerken
Woord Als een Vlaming het zegt, bedoelt hij of zij meestal Als een Nederlander het zegt, bedoelt hij of zij meestal
boterkoek zacht, zoet koffiebroodje (met rozijnen) dat veelal met boter besmeerd gegeten wordt plat­te koek, met veel bo­ter ge­bak­ken
doorgaan vertrekken, verdergaan verdergaan
het feest gaat door om 15 uur het feest vindt plaats om 15 uur het feest wordt niet afgelast om 15 uur
enerverend irritant, ergerlijk opwindend
gerief gereedschap ('gerieflijk' betekent daarentegen wel 'praktisch') comfort
Holland Nederland als geheel (in andere talen idem) de provincies Noord- en Zuid-Holland
kleedje jurk stoffen bedekking/tapijt
kous elke beenbedekker beenbedekker tot aan de knie of hoger
kuis rein (tegenovergestelde van vuil) zedig (beschrijving van gedrag)
lopen rennen wandelen of rennen
memmen zeuren of borsten (van een vrouw) borsten (van een vrouw)
middag de periode van 12 tot 13 uur / na de ochtend en voor de avond (namiddag) de periode van 12 tot 18 uur (zegt men 'voor de middag' of 'na de middag' dan wordt de Vlaamse betekenis bedoeld)
pan steelpan elke pan
patat aardappel frieten
poep achterwerk ontlasting
poepen platte taal voor vrijen (neuken) ontlasten, uitscheiden
precies net ('het is precies zomer vandaag') exact ('het kost precies 100 euro')
privaat particulier terrein latrine
quasi bijna alsof
regenscherm paraplu (leen­be­te­ke­nis vanuit het Duits Regenschirm) zeil als be­scher­ming te­gen de re­gen
rustoord bejaardentehuis begraafplaats
schoon mooi rein (tegenovergestelde van vuil)
stappen lopen, wandelen uitgaan
verlof vakantie (vrije dagen) idem, ook: toestemming
vlieger vliegtuig 1. het object om te vliegeren
2. piloot
vliegveld luchthaven groot, ef­fen ter­rein met ver­har­de ba­nen van­waar­af vlieg­tui­gen kun­nen op­stij­gen en waar zij weer lan­den (in tech­ni­sche zin on­der­schei­den van ‘luchthaven’)
vogelen platte taal voor vrijen idem, maar ook: zich uit liefhebberij met vogels bezighouden, rommelen
wagen auto kar, meestal zonder motor

Surinaamse woorden, weinig bekend in Nederland en Vlaanderen

bewerken
Suriname Algemeen Nederlands
bacove banaan
bakkeljauw kabeljauw/stokvis
banaan bakbanaan
bombel rotje
boulanger aubergine
buitenvrouw maîtresse
djak krik
djogo literfles bier
djoegoedjoegoe alles wat ongemakkelijk is
doekoe geld
dozeren met de grond gelijkmaken (met een bulldozer)
hangmateren in een hangmat liggen
hosselen geld verdienen met verschillende klusjes buitenaf je baan.
houwer kapmes
jonko joint
kasgeld spaarkas van kleine groep mensen
kostgrond moestuin
kromanti geheimtaal
kroi drukte, gedoe
kweekje pleegkind
lemmetje limoen
makaperi stuk maken
manja mango
mattie vriend
morserij puinhoop
okselmouw T-shirt zonder mouwen
panna poorten
patta sportschoen
pinaren (naar het Nederlandse "pinarie") arm zijn
porknokker zelfstandig goudzoeker
rammelen in elkaar slaan
rampaneren insecten doden; vochtig spreken
schaafijs schaafijs, vorm van gezoet waterijs
schel deurbel
schuier tandenborstel
sluit sieraad
soft frisdrank
sprietje rietje
tjappen schoffelen
tjoerie geluid als expressie van minachting
trekkoffie filterkoffie
tori verhaal
tot bam tot in de late uurtjes
uitlopen vreemdgaan
warung Javaans eethuis
wiet onkruid
zwageres schoonzus

Grammatica

bewerken
Soort Belgisch-Nederlands Algemeen Nederlands
Werkwoordelijke eindgroep de man die zal veroordeeld worden de man die veroordeeld zal worden of de man die zal worden veroordeeld.
Hulpwerkwoorden altijd bij elkaar.
Uitersten de tweede grootste fabrikant, de derde laatste de op een na grootste fabrikant, de op twee na laatste
Onbepaald voornaamwoord + bijvoeglijk naamwoord iets mooi iets moois.
Steeds -s na iets, niets, velerlei, allerlei, wat, veel, weinig, meer, minder, genoeg, voldoende en wat.
Werkwoorden met voorzetsel dat ze er niet kunnen op klimmen dat ze er niet op kunnen klimmen.
Voorzetsel steeds voor de werkwoordelijke eindgroep.
Hulpwerkwoorden bij constructies met modale werkwoorden hij is niet kunnen komen hij heeft niet kunnen komen.
Hulpwerkwoord richt zich naar het modale werkwoord.

Alfabetisch rangschikken van eigennamen

bewerken
  Zie Alfabetische volgorde voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Bij het alfabetiseren van achternamen worden in Vlaanderen en Nederland verschillende ordeningen gehanteerd:

  • In Vlaanderen worden voorvoegsels als de, van, ter, van de, als vaste onderdelen van de naam gezien, zoals onveranderlijk vastgelegd in de burgerlijke stand. Namen met zulke voorvoegsels worden onder de letter van het voorvoegsel geïndexeerd. Meestal worden deze voorvoegsels ook met een hoofdletter geschreven (zoals in Paul De Groote en Paul Vanden Boeynants), behalve voor leden van de (tegenwoordige of middeleeuwse) adel (Karel van Vlaanderen, Walter-Jean Ganshof van der Meersch).
  • In Nederland worden de voorvoegsels achter de voornaam gezet en klein gespeld. Er wordt dan op het kernwoord geïndexeerd, behalve natuurlijk als het voorvoegsel aan de naam vastzit.

Uitspraak

bewerken

Medeklinkers

bewerken

In het Nederlands-Nederlands neigt men ernaar stemhebbende medeklinkers stemloos uit te spreken.

  • z wordt s (voornamelijk in het Amsterdams, bijvoorbeeld "gesellig")
  • v wordt f (effe in plaats van even)

Typisch is de g die in Vlaanderen en het zuiden van Nederland veel zachter uitgesproken wordt en naar een stemhebbende h neigt, zachte g genoemd.

De beginmedeklinker h wordt vaak niet uitgesproken (elpen), ook niet in samenstellingen (ziekenuis).

In frequente eenlettergrepige woorden als 'dat', 'met', 'wat' en 'niet' wordt de slot-t in Belgisch-Nederlands vaak niet uitgesproken.

De -r- kan met de tongpunt ("op z'n Spaans") of met de huig ("op z'n Frans") worden uitgesproken. In Brabant en Limburg zweemt de articulatie van de -r- naar -ch-.

Het woordje jet (straalmotor of straalvliegtuig) wordt in Nederland uitgesproken met de j van Jan, in Vlaanderen meestal met de Franse j van Jean.

De voornamen Jos, Jerom, Jim en Jennifer worden in Vlaanderen uitgesproken met de Franse j van Jean.

In Nederland wordt de uitgang -tie in woorden als politie en justitie meestal als -tsie uitgesproken (polietsie, justietsie), in Vlaanderen vaker als -sie (poliesie, justiesie).

Klinkers

bewerken

In het Nederlands-Nederlands (met name in het Haags en Rotterdams) worden sommige klinkers omgevormd tot tweeklanken:

  • ee wordt ij
  • oo wordt ow
  • eu wordt uw
  • ou wordt aw

In het Belgisch-Nederlands gebeurt (in bepaalde streken) het omgekeerde; tweeklanken worden afgeplat:

  • ui wordt uh [œ:]?
  • ou/au wordt [ʌ:]?
  • ij klinkt zoals de ai in "polonaise", in het westen als de "i" in "kip", of als de "ie" in "biet"

In Nederland wordt de -e- in woorden als het en er, evenals in de voorvoegsels ver-, ten- en ter-, vaak uitgesproken zoals de "e" in "gek" terwijl men in België een doffe e (sjwa) gebruikt.

De -a- in woorden van Engelse herkomst, zoals "flat", "handicap" en "tram", wordt in het Nederlandse Nederlands zoals de -e- in "gek" uitgesproken, in het Belgisch-Nederlands zoals de -a- in "bak".

De heldere, halflange klinker in een open lettergreep wordt in België dikwijls verdoft: "favvoriet", "fedderaal", "pollitiek".

Lettergrepen

bewerken

In de uitspraak van het Nederlands in Nederland zijn bij sommige woorden dikwijls duidelijk de aparte lettergrepen te horen, zoals in "waar-om" of "Ca-iro". In Belgisch-Nederlands wordt dit altijd zonder onderbreking uitgesproken.

Klemtoon

bewerken

Onder invloed van het Frans worden sommige woorden in het Belgisch-Nederlands achteraan beklemtoond: "festi'val", "zes'tien", "vieren'dertig".

Spelling

bewerken
Belgisch Nederlands Nederlands Nederlands
Slovakije Slowakije

Uitdrukkingen

bewerken

Als restant van voor de euro zegt men in Vlaanderen: de frank is gevallen. In Nederland: het kwartje is gevallen. Ook in Duitsland bestaat een overeenkomstige uitdrukking: der Groschen ist gefallen.

Bronnen

bewerken
  • Miet Ooms, Buurtaal - Praktische gids voor het Nederlands in België en Nederland., 2020, Sterck & De Vreese.

Zie ook

bewerken