Lijst van Griekse en Latijnse begrippen in de biologie
Wikimedia-lijst
Hieronder staat een lijst van in de biologie gebruikte Griekse en Latijnse begrippen. Er is ook een lijst van Latijnse spreekwoorden en uitdrukkingen.
A
bewerken- acanthium; doorn (Grieks: akantha - doorn)
- acaulis, -e; stengelloos
- acer, -cris, -cre; scherp
- acicularis, -e; met naaldjes of naaldvormig
- aclis; spies
- acmaeus, -a, -um; punt, spits (Grieks: acmè)
- actis; (Grieks: aktis) (zonne)straal
- aculeatus, -a, -um; stekelig
- aculeus, -a, -um; stekelig
- acuminatus, -a, -um; toegespitst
- acuticarinatus, -a, -um; met scherpe kiel, scherp gekield
- acutifolius, -a, -um; met scherpe of spitse bladeren
- acutus, -a, -um; scherp, spits
- adpressus, -a, -um; aangedrukt
- aduncus, -a, -um; haakvormig gekromd
- adustus, -a, -um; gebrand, bruin
- adventicius, -a, -um; van buiten komend
- adventitius, -a, -um; aangevoerd
- aegyptius, -a, -um; Egyptisch
- aegypticus, -a, -um; uit Egypte
- aequalis, -e; gelijkmatig
- aetheo, -a; vreemd, anders (Grieks: aethes)
- affinis, -e; verwant
- afghanicus, -a, -um; uit Afghanistan
- agrarius, -a, -um; akkerbewonend
- agrestis, -e; akkerbewonend
- alatus, -a, -um; gevleugeld
- albescens; wit wordend
- albidus, -a, -um; witachtig
- albiflorus, -a, -um; met witte bloemen
- albus, -a, -um; wit
- alcea; hulp, verdediging (Grieks: alkè)
- algericus, -a, -um; uit Algerije
- aloides; op aloë gelijkend
- alpicolus, -a, -um; in de Alpen voorkomend
- altaicus, -a, -um; van het Altaï-gebergte
- alternicostatus, -a, -um; met afwisselende of verspreide ribben
- alternifolius, -a, -um; met afwisselende of verspreide bladeren
- altior, -us; hoger
- altissimus, -a, -um; zeer hoog of de (het) hoogste
- amarus, -a, -um; bitter
- ambiguus, -a, -um; twijfelachtig
- ammophilus, -a, -um; het zand beminnend
- amoenus, -a, -um; liefelijk
- amphibius, -a, -um; amfibisch, in het water en op het land levend
- ampullaceus, -a, -um; fles- of vaasvormig
- amygdalinus, -a, -um; amandelachtig
- ana: omhoog
- anceps; tweehoofdig; tweekantig, tweesnijdend
- anglicus, -a, -um; Engels
- angulus; hoek
- angularis, -e; hoekig
- angulatus, -a, -um; hoekig
- angustissimus, -a, -um; zeer smal of de (het) smalst(e)
- angustus, -a, -um; smal
- anisum; anijs
- annotinus, -a, -um; van het vorig jaar
- annuus, -a, -um; eenjarig
- anserinus, -a, -um; van ganzen
- anthos; bloem
- anthropophorus, -a, -um; mensdragend
- antiquus, -a, -um; oud
- apertus, -a, -um; open
- apertura; met een opening
- apsis; schild
- aquaticus, -a, -um; in het water levend
- aquatilis, -e; in het water levend
- aquifolius, -a, -um; met scherpe bladeren
- aquilinus, -a, -um; van een arend of adelaar
- arachnoides; spinnenwebachtig
- arachnoideus, -a, -um; spinnenwebachtig
- arborescens; een boom wordend
- arboreus, -a, -um; boomachtig
- arca; ark (kist, koffer)
- arcticus, -a, -um; arctisch
- arcturus, -a, -um; noordelijk
- arcuatus, -a, -um; boogvormig, gekromd
- arenarius, -a, -um; zandig, zandbewonend
- arenosus, -a, -um; zandig, zandbewonend
- argenteus, -a, -um; zilveren, zilverkleurig
- argentatus, -a, -um; zilverachtig
- argyrophyllus, -a, -um; met zilverkleurige bladeren
- aristatus, -a, -um; met een naald of kafnaald
- armatus, -a, -um; gewapend
- arthron; lid, (geleding)
- articulatus, -a, -um; geleed
- arvensis, -e; op akkers groeiend
- asper, -era, -erum; ruw
- asperrimus, -a, -um; zeer ruw of de (het) ruwst(e)
- aspis; (Grieks) schild
- astriatus, -a, -um; niet gestreept
- ater, -tra, -trum; donker, zwart
- atlanticus, -a, -um; van de Atlantische Oceaan
- atomarius, -a, -um; met atomen of: kleine vlekjes
- atropurpureus, -a, -um; donkerpurper, donkerrood
- auctorum, (auct.); volgens auteurs
- aurantiacus, -a, -um; oranjekleurig
- auratus, -a, -um; met goud versierd, verguld
- aureus, -a, -um; goudgeel
- auricula; oortje
- auritus, -a, -um; geoord
- aurum; goud
- australis, -e; zuidelijk
- austriacus, -a, -um; Oostenrijks
- avellana; van Avella of Abella in Italië
- avena; haver
- avicularis, -re; van de vogeltjes (afgeleid van avicula = vogeltje)
- avis; vogel
- azureus, -a, -um; azuurblauw
B
bewerken- balt(h)icus, -a, -um; Baltisch
- barbarus, -a, -um; vreemd, buitenlands
- barbatus, -a, -um; met een baard
- belgicus, -a, -um; 'Belgisch' (inclusief het huidige Nederland)
- bellidiformis; madeliefjeachtig
- bellus, -a, -um; mooi
- bengalensis, -e; uit India
- bi-; twee
- bidens; tweetandig
- bidentatus, -a, -um; met twee tanden
- bivalvia; met twee kleppen (valvae = dubbele deur)
- borealis, -e; noordelijk
- bracchium; arm
- brachium; arm
- brachy-; kort
- branchia; kieuw (Grieks: branchion)
- breviceps; met een stompe kop
- bryo-; mos (Grieks: bruon)
- brunneus, -a, -um; bruin
C
bewerken- caecum; blind einde van iets
- caecus, -a, -um; blind
- caeruleus, -a, -um; blauw
- calyptraea; deksel (Grieks: kaluptra)
- candidus, -a, -um; grijswit
- cantharidus, -a, -um; op een beker gelijkend (Grieks: kantharos)
- canus, -a, -um; grijs
- carbo; koolstof
- cardium; hart (Grieks: kardia)
- carinatus, -a, -um; gekield
- castanea; bruin
- catena; ketting
- cauda; staart
- caudatus, -a, -um; met een staart
- celticus, -a, -um; keltisch
- cephalus; kop, hoofd
- cera; was
- ceras; hoorn
- chaet-o/i; (Grieks) lang haar, manen, borstel
- chinensis, -e; uit China
- chitonida; pantser (Grieks: chitoon)
- chlamys; schoudermanteltje (Grieks: Chlamus)
- chlor-; groen
- choana; trechter (Grieks: choane)
- chondros; kraakbeen
- chorda; snaar
- cinerarius, -a, -um; blauwachtig, asgrauw
- cingillum; gordeltje
- cingula; gordel, buikriem
- cingulum; gordel, buikriem
- circulus; kring
- cirrosus, -a, -um; gekruld
- cis-; aan dezelfde kant
- citrinus, -a, -um; citroenkleurig
- clathratulus, -a, -um; van traliewerk voorzien
- clavis; sleutel
- coel-; (Grieks) koilia-holte, baarmoeder
- coeruleus, -a, -um; blauw
- -cola; zwervend
- colus; spinrokken (gedraaide vorm)
- combinatio nova; nieuwe combinatie
- communis, -e; gewoon, algemeen
- compsos; (Grieks) slim, goed, mooi
- conicus, -a, -um; kegelvormig
- conuloides; op een kegel lijkend
- corbula; korfje
- corylus; helm (Grieks: korys)
- costulatus, -a, -um; met fijne ribjes
- crassus, -a, -um; dik
- crassior, -us; dikker
- crepidula; sandaaltje, muiltje
- crinitus, -a, -um; behaard
- crispatus, -a, -um; gekroesd
- cristatus, -a, -um; kamvormend
- crus; (onder)been L
- crypto-; verborgen
- cultellus; mesje
- cyaneus, -a, -um; cyano, blauwgroen
- cyn-; hond
D
bewerken- dactylus; teen, vinger GR: δάκτυλος
- daio-; (Grieks) verdelen
- danubialis, -e; van de Donau
- deca; tien
- decapoda; tien-voetigen
- decem; tien
- decussatus, -a, -um; kruisgewijze
- dentalium-; stoottand
- denticulatus, -a, -um; getand
- depressus, -a, -um; ingedrukt, neergedrukt
- dermis; huid
- detitus; afval
- devians; afbuigend, afwijkend (via = weg; de = vanaf)
- drome: (Gr.): herkomst
- di-; twee
- dia (Gr.); door,doorheen, uiteen
- diaphana; doorschijnend (Grieks: diaphanès)
- dibranchia; tweekieuwigen (Grieks: branchion = kieuw)
- diplo-; dubbel
- discors; niet overeenstemmend, verschillend
- distortus, -a, -um; verdraaid, mismaakt
- divaricatus, -a, -um; uitgespreid
- dodeca; twaalf
- dolicho-; verlengd
- domesticus, -a, -um; huislijk
- dorsalis, -e; achterzijde, ruggelings
- dorsualis, -e; achterzijde, ruggelings
- dubius, -a, -um; twijfelachtig
- dulcis, -e; zoet
- duo; twee
E
bewerken- echinatus, -a, -um; stekelig
- echinus; stekel
- edulis, -e; eetbaar, smakelijk
- edapho; grond
- elegans; sierlijk
- elegantissimus, -a, -um; zeer sierlijk
- elatior, -us; hoger
- elatus, -a, -um; hoog
- elevatus, -a, -um; opgeheven
- ellipticus, -a, -um; elliptisch
- elongatus, -a, -um; verlengd
- ennea; negen
- ensifolius, -a, -um; met zwaardvormig blad
- ensis; zwaard
- epi-; op
- epitonium; schroef
- erectus, -a, -um; opgericht
- erinaceus, -a, -um; egel
- erythr-; rood
- et alii, et aliae, et alia: en anderen
- eu-; goed, echt
- exasperatus, -a, -um; geheel ruw (gemaakt)
- exiguus, -a, -um; klein, onaanzienlijk
- exoletus, -a, -um; verouderd; ook: volwassen
F
bewerken- fabulus; boontje
- fallax; bedrieglijk
- familiaris, -e; gewoon, algemeen
- fascicularis, -e; bundelsgewijze
- ferox; woest
- ferre; dragen
- ferruginosus, -a, -um; roestkleurig
- flavus, -a, -um; geel
- flexuosus, -a, -um; bochtig
- flos; bloem
- folium; blad
- forma; vorm
- formosus, -a, -um; fraai gevormd
- fornicatus, -a, -um; sterk gewelfd
- foto; licht
- fragilis, -e; zwak
- fulgidus, -a, -um; schitterend
- fulvus, -a, -um; donkergeel, rossig
- fuscus, -a, -um; donkerbruin
- fusiformis, -e; spoelvormig
- fusus; spoel
G
bewerken- gaster; buik
- gibba; bochel, bult
- gibbula; verkleinwoord van gibba
- giganteus, -a, -um; zeer groot
- glaber, -bra, -brum; glad
- glacialis, -e; ijs
- glutinosus, -a, -um; kleverig
- glycis; zoet
- gnathos; (Grieks) kaak
- gracilis, -e; sierlijk, bevallig, slank
- grandis, -e; groot
- granum; (Latijn) korrem
- graphis; schrijfstift
- gula; keel
- guttatus, -a, -um; traanvormig
H
bewerken- halios; van de zee (Grieks)
- halo; zout
- hecta; honderd
- helminth-; worm (Grieks: helmins)
- hemi-; half-
- hendeca; elf
- hepta; zeven
- heptaconta; zeventig
- hexa; zes
- hexaconta; zestig
- hibernicus, -a, -um; uit Ierland
- hispidus, -a, -um; (ruw)harig, ruig
- hortensis, -e; tuin
- hydro-; (Grieks) water
- hypo; (Grieks) onder
I
bewerken- ichthus; (Grieks) vis
- icosa; twintig
- ii; vernoemd naar
- imbricatus, -a, -um; dakpansgewijs
- incanus, -a, -um; grijs
- inconspicuus, -a, -um; onopvallend, klein
- incrassatus, -a, -um; verdikt
- indicus, -a, -um; uit India
- interruptus, -a, -um; onderbroken
- islandicus, -a, -um; uit IJsland
K
bewerken- kata: tegen(over), omlaag
- kryptein; (Gr.) Zich verbergen
- kyanos; (Grieks) blauw
L
bewerken- lacteus, -a, -um; melkkleurig
- lacuna; holte
- lapillus; steentje
- latens; zich verbergend
- lateralis, -e; zijdelings
- lepis; schub
- latus; flank, zijkant
- latus, -a, -um; breed
- leptos; (Grieks) subtiel, teer, klein
- leucus; wit (Grieks: leukos)
- lima; vijl
- limatus, -a, -um; gepolijst
- limosus, -a, -um; slijkerig, op slijk groeiend
- lineatus, -a, -um; met strepen
- litoralis, -e; van het strand, de kust
- litus; strand
- locus, -ci; plaats
- lorica; harnas
- lupinus, -a, -um; van een wolf
- luteus, -a, -um; geel
- lutrarius, -a, -um; wat leeft in het slijk
- lyratus, -a, -um; liervormig
M
bewerken- macr-; groot, lang
- maculatus, -a, -um; gevlekt
- maculosus, -a, -um; gevlekt
- magnus, -a, -um; groot
- major; groter
- mamilla; tepel
- mamillatus, -a, -um; met tepelvormige knobbeltjes
- marginatus, -a, -um; met een rand
- maritimus, -a, -um; in of bij de zee levend
- marmoratus, -a, -um; gemarmerd
- mastos; (Grieks: μαστός) borst
- maur-; donker
- maximus, -a, -um; zeer groot; grootste
- medius, -a, -um; middelste
- melanops; zwart-ogig
- melanus; zwart
- membranaceus, -a, -um; vliezig
- micr-; klein
- miniatus, -a, -um; meniekleurig
- minimus, -a, -um; zeer klein; kleinste
- minor, -us; kleiner
- mobilis, -ie; bewegend
- modestus, -a, -um; schuw
- mollis, -e; zacht, week, niet hard (In oa.: mollusca - weekdieren)
- monachus; kluizenaar (Grieks: monachos)
- mon-; enkel, één
- montanus, -a, -um; uit de bergen
- morph-; vorm
- muralis, -e; op of bij muren groeiend
- musculus; mosseltje
- mytilus; mosseltje
- mutabilis, -e; variabel
- mya; de lippen sluiten, gapen (Grieks: muao)
N
bewerken- naevus; vlek
- nassa; fuik
- natans; drijvend
- navalis, -e; van een schip
- nepalicus, -a, -um; uit Nepal
- niger, -gra, -grum; zwart
- nitidissimus, -a, -um; zeer glanzend
- nivosus, -a, -um; als besneeuwd
- nona; negen
- norvegicus, -a, -um; Noors
- nothos; bastaard, foutief
- notius, -a, -um; zuidelijk
- novaehollandiae; uit Australië
- novaeselandiae; uit Nieuw-Zeeland
- noveboracensis; uit New York
- nucella; nootje
- nucleus; pit, kern
- nucula; nootje
- nux; noot
O
bewerken- obscurus, -a, -um; donker
- obtusus, -a, -um; stomp
- occidentalis, -e; westers
- octa; acht
- octaconta; tachtig
- odont-; (Grieks: ὀδούς) tand
- oeos-; buisvormig
- officinalis, -e; geneeskrachtig, medicinaal
- olivaceus, -a, -um; olijfgroen of olijfvormig
- opercularis, -e; met deksel
- operculum; deksel
- orientalis, -e; oostelijk
- ornatus, -a, -um; versierd
- ortho-; recht
- osteon; (Grieks) bot
- ostrakon; (Grieks) scherf, schilfer
- ovatus, -a, -um; eirond
- ovum; ei
P
bewerken- pachys; dik, stomp
- pallidulus, -a, -um; bleek, gelig
- paludosus, -a, -um; in moerassen voorkomend (palus = moeras)
- parvus, -a, -um; klein
- patella; schotel, schaal
- patelliformis, -e; schaalvormig
- pecten; (haar)kam
- pedes; voeten
- pelagius, -a, -um; uit de oceaan (Grieks: pelagos = zee)
- pellucidus, -a, -um; doorschijnend
- peltatus, -a, -um; schildvormig
- pelyx; bijl (kom, bekken) GR
- penta; vijf
- pentaconta; vijftig
- pepla; kleed, omhulsel (Grieks: peplos)
- perforans; doorborend
- perissós; oneven GR: περισσός
- perspicuus, -a, -um; doorschijnend
- pes; voet
- petra; rots
- petraeus, -a, -um; op rotsen levend
- petricola; rotsbewoner
- phaseolinus, -a, -um; boonvormig
- phyllo/um; blad
- phyton; plant
- pictus, -a, -um; beschilderd, geschakeerd, versierd
- planus, -a, -um; plat, vlak
- planorbis; vlakke kring, platte schijf
- platy-; plat
- pleura; zijde
- plicatus, -a, -um; geplooid
- poly-; multi-, meerdere
- porus; porie
- proso-; (Grieks) naar voren, vooraan
- protos; eerste
- pteron; (Grieks) vleugel, veer, (vin)
- pteris; (Grieks) varen, (blad)
- pulcher, -chra, -chrum; mooi
- pulcherrimus, -a, -um; zeer schoon
- pullastra; kuiken
- pulmo; long
- pumilus; dwerg
- pumilus, -a, -um; dwergachtig
- punctatus, -a, -um; gespikkeld, gestippeld
- punctulatus, -a, -um; met kleine vlekjes
- puncturus, -a, -um; gespikkeld, gestippeld
- purpuralis, -e; paars, purper
- pusillus, -a, -um; klein
- pygmaeus, -a, -um; klein
Q
bewerken- quadrifidus, -a, -um; in vieren gespleten
- quattuor; vier
R
bewerken- reticulatus, -a, -um; netvormig geaderd
- rhenanus, -a, -um; van de Rijn
- rhiza; wortel
- rhombus; ruit, scheefhoek
- rhomboideus, -a, -um; op een scheefhoek gelijkend
- rhyncho, -a; snavel, bek (Grieks: rhynchos)
- rhytis; gerimpeld
- robur; zacht
- rostrum; bek
- rota; rad, wiel
- ruber, -bra, -brum; rood of heet
- rubescens; rood wordend
- rubidus, -a, -um; dieprood
- rudis, -e; ruw
- rudissimus, -a, -um; zeer ruw
- rufus, -a, -um; roodbruin, rossig
S
bewerken- sagitta; pijl
- sagittatus, -a, -um; pijlvormig
- sanguineus, -a, -um; bloedkleurig
- sarx; vlees
- sativus, -a, -um; gecultiveerd
- saurus; hagedis(-achtig)
- saxatilis, -e; op stenen voorkomend
- saxicava; stenen uithollend, borend
- saxum; rots
- scaber, -bra, -brum; ruw
- scalaris, -e; trapvormig
- scaldensis, -e; van de Schelde
- scandens; klimmend
- scaphe; bekken, (kleine) boot (Grieks: skaphe)
- scelis; dij
- semi-; half
- semicostatus, -a, -um; half geribd
- semistriatus, -a, -um; half gestreept
- sensu lato; in ruime zin (vaak afgekort: s.l.)
- sensu stricto; in smalle (engere) zin (vaak afgekort: s.s.)
- sesqui: anderhalf
- siliqua; peulvrucht
- sinensis, -e; uit China
- sinistrorsa; naar links gedraaid
- solen; pijp, kanaal
- solidus, -a, -um; stevig
- soma; lichaam (Grieks: soma)
- sphenia; wig (Grieks: sphèn = wig)
- spiralis, -e; spiraalvormig
- squama; schub
- stachys; (koren)aar
- stagnorum; in stilstaand water levend (stagnum = stilstaand water, poel)
- steganos; (Grieks) bedekt
- stegos; (Grieks stege) dak
- stellein (Gr.); storen,zenden
- steno-; nauw, smal (Grieks: stenos)
- sthenos; (Grieks) kracht
- stoma; opening, mond
- striatus, -a, -um; gestreept
- sub-; onder, half, enigszins, zwak
- subcarinatus, -a, -um; enigszins gekield, zwak gekield
- suborbicularis, -e; enigszins cirkelvormig
- subtruncatus, -a, -um; iets afgeknot
- subulatus, -a, -um; priemvormig
- suchus; krokodil GR
- sudanicus, -a, -um; uit Soedan
- suecicus, -a, -um; uit Zweden
- sulcatus, -a, -um; gevoord, gegroefd
- sustole (Gr.); samentrekking
- sylvi; wild
- synthesis; samenstellen
T
bewerken- tectum; dak
- tenebrosus, -a, -um; donker
- tenuis, -e; teer, dun
- teredo; boorworm (Grieks: terèdoon)
- tetra-; vier
- tesselatus, -a, -um; mozaïekachtig (tessela = dobbelsteen)
- tetragonus, -a, -um; vierhoekig
- theca; tandkas, holte (Grieks: theke - kist, graf)
- tigerinus, -a, -um; getijgerd
- tinctorius, -a, -um; verfstof
- tomentosus, -a, -um; viltig, pluizig
- tops; gezicht
- tornatilis, -e; gewonden, gedraaid
- tornus; draaischijf
- trans-; aan de andere kant
- tri-; drie
- triangularis, -e; driehoekig
- triangulus, -a, -um; driehoekig
- trich-,thrix; haar
- triconta; dertig
- trifasciatus, -a, -um; met drie banden of strepen
- trochus; wiel, rad, schijf (Grieks: trochos)
- trofein (Gr.); voeden
- truncatus, -a, -um; afgeknot
- tuberculatus, -a, -um; met knobbeltjes
- tumidus, -a, -um; gezwollen
- turbo; tol
- turbonilla; tolletje
- turricula; torentje
- turris; toren
- turritella; torentje
- tyle; (Grieks) knoop
- typicus, -a, -um; typisch
U
bewerken- umbra; schaduw
- umbrosus, -a, -um; in de schaduw groeiend
- unda; golf
- undatus, -a, -um; gegolfd
- undulatus, -a, -um; gegolfd
- ungula; hoef, klauw
- uni-; een (1)
- unidentatus, -a, -um; met één tand
- unifasciatus, -a, -um; met één band
- -urus, -a, -um; van de staart
- urens; brandend
- ustulatus, -a, -um; geschroeid
V
bewerken- varius, -a, -um; afwisselend, verschillend, telkens anders
- variabilis; veranderlijk, variabel
- variegatus, -a, -um; veranderlijk
- velutinus, -a, -um; fluwelig
- ventricosus, -a, -um; buikig, gezwollen
- venter; buik
- venustus, -a, -um; zoet
- verrucosus, -a, -um; wrattig, met een ruwe huid
- violaceus, -a, -um; paarsig
- virgineus, -a, -um; maagdelijk
- viridis, -e; groen
- vitro; glas
- vitta; lint, band
- vittatus, -a, -um; van banden voorzien, gebandeerd
- volans; vliegend
- vulgaris, -e; algemeen, gewoon
X
bewerken- xylophaga; hout-etend (Grieks: xulon = hout)
Z
bewerken- zetlandicus, -a, -um; van de Shetlands
- zonarius, -a, -um; gegordeld