Megalithische graven in Denemarken
De bouw van megalitische graven in Denemarken begonnen tijdens het neolithicum rond 3.500 v.Chr. door gemeenschappen van de Trechterbekercultuur, tot ongeveer 2.800 v.Chr.
4.700 dolmen (Deens: dysser) en meer dan 700 ganggraven (Deens: jættestuen) zijn gedocumenteerd. In totaal zijn 2.800 graven bewaard gebleven en 2.400 daarvan zijn beschermd.
De oudste dolmen zijn oude, rechthoekige en aan alle zijden dichte urdolmen. Men beschouwt de kleine steenkisten uit Sjælland en bouwwerken van het type Konens Høj, die vooral op Jutland te vinden zijn, als de voorlopers van deze urdolmen. Deze steenkisten waren ook gemaakt van zwerfkeien of hadden een megalithische deksteen. Uit onaangetaste vondsten blijkt dat de doden meestal niet in vorm van een skelet neergelegd werden; er zijn ook complete skeletten gevonden. Uit een opgraving bij Bøjden op Fünen bleek dat ook de oudste typen dolmen, zij het niet vaak, een polygonale vorm konden hebben. De kamers werden in ronde of langwerpige heuvels gebouwd, waar een aaneengesloten rij van randstenen omheen werd gelegd.
Iets later is een dolmentype waarbij één van de stenen aan de lange zijde kleiner is dan de anderen, waardoor een drempelsteen de ingang tot de kamer markeert. Soms vormen één of twee paar stenen de gang. Later bouwden ze ook gangen tot tien meter lang.
Vanaf ongeveer 3.300 v.Chr. ontstond de polygonale dolmen met veelhoekige kamers. Tegelijkertijd komen ook de grootdolmen (Deens: stordysser) en ganggraven op. Terwijl de ganggraven op Jutland ovaal van vorm zijn, hebben de ganggraven op de Deense eilanden, die vermoedelijk ook later zijn gebouwd, deels zeer grote, maar altijd rechthoekige kamers. In een van de opgegraven ganggraven op Sjælland lagen de skeletten van ongeveer honderd doden. Complete skeletten vond men op hun rug of op hun zij gelegen. Daarnaast lagen er ook delen van skeletten, deels gesorteerd op botsoort.
De meeste ganggraven zijn te vinden in ronde heuvels, maar op Langeland (bijvoorbeeld het ganggraf van Myrebjerg) en Lolland (Kong svends høj) zijn het vaker hunebedden. De gaten tussen de zwerfkeien werden opgevuld met een tussenmuur van gestapelde platte steenplaten. De bodem van de kamer was opgebouwd uit lagen van verschillende materialen. Stenen platen werden gebruikt als afsluiting van de graven, zodat de collectieve graven met tussenpozen konden worden gebruikt. Gebruikte men het graf uiteindelijk niet meer, dan sloot men het graf af met stenen.
Er zijn ongeveer zestig ganggraven bekend, die als dubbelbouwwerk (Deens: dobbelt- of tvillingejættestue) zijn gebouwd. Hierin liggen twee kamers dicht bij elkaar in dezelfde heuvel (bijvoorbeeld Ettrup) of deelden aan de smalle zijden van de kamers dezelfde draagstenen (bijvoorbeeld Klekkende høj).
Dertig van de Deense ganggraven hebben nevenkamers (Deens: jættestue med bikammer). Daarvan zijn er op Jutland 25 te vinden, zoals bijvoorbeeld de Lundehøj, op Sjælland zijn er drie te vinden, o.a. de Hørhøj, en verder zijn er twee op Lolland en Falster te vinden.
Het ganggraf Hvisselhøj is uniek, omdat een centrale gang drie parallelle kamers opent, die zijn gerangschikt in de vorm van drie kortere broden, de een achter de ander.[1] De nevenkamers werden tegelijkertijd met de hoofdkamer gebouwd. Dat ze een bijzondere functie hadden, blijkt uit het feit dat er elders rond deze tijd onderkomens werden gebouwd, die een nog meer gedifferentieerde verdeling van de kamers laten zien.
De Deense megalitische bouwvorm vond navolging in Sleeswijk-Holstein en Zweden of werd van daaruit beïnvloed.
Zie ook
bewerkenVoetnoten
- ↑ Hvisselhøj. VisitDenmark. Gearchiveerd op 18 augustus 2021. Geraadpleegd op 18 augustus 2021.
Literatuur
- (da) Ingrid Falktoft Andersen (1994). Vejviser til Danmarks oldtid, 19–21. ISBN 87-89531-10-8.
- Klaus Ebbesen: Die jüngere Trichterbecherkultur auf den dänischen Inseln. Akademisk Forlag, Kopenhagen 1975, ISBN 87-500-1559-1.
- (da) Klaus Ebbesen (1978). Tragtbægerkultur i Nordjylland. Studier over jættestuetiden. Det Kongelige Nordiske Oldskriftselskab, Kopenhagen. ISBN 87-8748-316-5.
- Klaus Ebbesen: Stordyssen i Vedsted. Studier over tragtbaegerkulturen i Sønderjylland. Akademisk Forlag, Kopenhagen 1979, ISBN 87-500-1889-2.
- (da) Klaus Ebbesen (1985). Bornholms dysser og jættestuer. Gearchiveerd op 21 augustus 2023. Bornholms Historiske Samfund Band 18: 175–211
- Klaus Ebbesen: Stendysser og jaettestuer. Odense universitetsforlag, Odense 1993, ISBN 87-7492-918-6.
- Klaus Ebbesen: Danske dysser – Danish dolmens. Attika, Kopenhagen 2007, ISBN 978-87-7528-652-2.
- Klaus Ebbesen: Danmarks megalitgrave. Band 2. Katalog Attika, Kopenhagen 2008, ISBN 978-87-7528-731-4 (online).
- Klaus Ebbesen: Danske jættestuer. Attika, Vordingborg 2009, ISBN 978-87-7528-737-6.
- Klaus Ebbesen: Danmarks megalitgrave. Band 1/1. Attika, Vordingborg 2011, ISBN 978-87-7528-784-0.
- Klaus Ebbesen: Danmarks megalitgrave. Band 1/2. Attika, Kopenhagen 2011, ISBN 978-87-7528-785-7.
- Barbara Fritsch et al.: Dichtezentren und lokale Gruppierungen – Eine Karte zu den Großsteingräbern Mittel- und Nordeuropas. In: www.jungsteinsite.de. 20. Oktober 2010 (PDF; 1,6 MB, XLS; 1,4 MB).
- Peter Vilhelm Glob: Vorzeitdenkmäler Dänemarks. Wachholtz, Neumünster 1968.
- Svend Hansen: Jaettestuer i Danmark. Konstruktion og restaurering. Miljøministeriet, Skov- og Naturstyrelsen, Hørsholm 1993, ISBN 87-601-3386-4.
- Jørgen Jensen: Danmarks Oldtid. 1. Stenalder. 13.000–2.000 f.Kr. Gyldendal, Kopenhagen 2001, ISBN 87-00-49038-5.
- Jürgen E. Walkowitz: Das Megalithsyndrom. Europäische Kultplätze der Steinzeit (= Beiträge zur Ur- und Frühgeschichte Mitteleuropas. Bd. 36). Beier & Beran, Langenweißbach 2003, ISBN 3-930036-70-3.
Bronnen
- Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Großsteingräber in Dänemark op de Duitstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.