O 12-klasse
De O 12-klasse was een Nederlandse klasse van marineschepen die vier onderzeeboten omvatte. De klasse is vernoemd naar het eerste schip van de klasse Hr. Ms. O 12. Drie van de vier schepen van de O 12-klasse zijn gebouwd door de Koninklijke Maatschappij De Schelde uit Vlissingen. Het laatste schip van deze klasse de O 15 werd door Wilton-Fijenoord uit Rotterdam gebouwd. Het ontwerp is gemaakt door de Nederlandse ingenieur J.J. van der Struyff. De schepen van de O 12-klasse zijn ontworpen als patrouilleschepen voor de Nederlandse kustwateren. Het eerste schip van deze klasse kwam in dienst in 1931 en de laatste ging uit dienst in 1945.
Technische kenmerken
bewerkenDe schepen van de O 12-klasse hadden een afmeting van (L) 60,42 meter x (B) 6,83 meter x (H) 3,6 meter. Met een waterverplaatsing van standaard 548 ton, 610 ton boven water en 754 ton onder water. Voor de aandrijving werden 2 x 900 pk-dieselmotoren en 2 x 310 pk-elektromotoren gebruikt. De dieselmotoren van de O 12, O 13 en O 14 waren van het merk Sulzer. De O 15 werd uitgerust met twee M.A.N.-motoren. Voor de elektromotoren werd gebruikgemaakt van W. Schmitt-motoren. Boven water konden de schepen van de O 12-klasse een snelheid bereiken van 16 knopen, onder water een snelheid van 8 knopen. Om de elektromotoren van stroom te voorzien, hadden de schepen 120 batterijen die voor 3 uur 5610 Ah konden leveren. Tijdens een duik kon veilig gedoken worden tot een diepte van 60 meter.
Bewapening
bewerkenDe schepen van de O 12-klasse waren bewapend met vijf 21 inchtorpedobuizen, vier vóór in het schip en één achterin. Dit waren de eerste Nederlandse onderzeeboten die volledig waren uitgerust met 21 inchtorpedobuizen. In totaal konden tien torpedo's worden meegenomen, dus vijf in de torpedobuizen en vijf voor het herladen. Voor de Tweede Wereldoorlog gebruikten de schepen van de O 12-klasse de II53- en de III53-torpedo. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden deze torpedo's schaars en werd ook de Mk II-torpedo gebruikt.
De schepen van de O 12-klasse waren uitgerust met 2 x 40 mm-dekkanonnen en 1 x 12,7 mm-machinegeweer. De schepen hadden een slechte stabiliteit wanneer ze aan de oppervlakte voeren. Dit probleem werd opgelost door de middelste ballasttank te vergroten en het topgewicht van de onderzeeboot te verminderen. Om het topgewicht te verminderen verwijderde men de 2 dekkanonnen.