Paul Tétar van Elven
Paulus Dominicus Constantius (Paul Dominique Constantin) Tétar van Elven (Antwerpen, 13 september 1823 - Scheveningen, 28 februari 1896) was een Nederlandse kunstschilder en kunstverzamelaar en grondlegger van het huismuseum Museum Paul Tetar van Elven aan de Koornmarkt 67 in Delft en telg van de kunstenaarsfamilie Tétar van Elven. Zijn biograaf Obreen omschreef hem als "den laatste der Nederlandsche historieschilders".
Paul Tétar van Elven | ||||
---|---|---|---|---|
Zelfportret
| ||||
Persoonsgegevens | ||||
Volledige naam | Paulus Dominicus Constantius Tétar van Elven | |||
Bijnaam | Paul Dominique Constantin Tétar van Elven | |||
Geboren | Antwerpen, 18 september 1823 | |||
Overleden | Scheveningen, 28 februari 1896 | |||
Nationaliteit | Nederlands | |||
Beroep(en) | Kunstschilder, tekenleraar, kunstverzamelaar | |||
Oriënterende gegevens | ||||
Jaren actief | 1836-1896 | |||
Stijl(en) | neoclassicisme, romantiek | |||
Bekende werken | De droom van Dido, De opstelling van de Actie van Seclusie door Johan de Witt in 1654, Vrouw bij wieg, Odalisque, kopie Sixtijnse Madonna, kopie Madonna della sedia | |||
RKD-profiel | ||||
|
Familie
bewerkenPauls vader was Henricus Lambertus (Henri Louis) Tétar van Elven (1781-1855), een zoon van Martinus (Martin) van Elven uit Weert en Gerarda (Gerritje) Henkelman uit Amsterdam. De familie Van Elven behoorde al sinds ten minste 1408 tot de regenten van Weert. Zij stamden hoogstwaarschijnlijk af van de heren van Elven. Zij bezaten het kasteel Elven (in het Frans Navagne genoemd), later ook bekend als de Elvenschans, en waren tevens heer van Moelingen. In de achttiende eeuw was Weert erg verarmd. In 1774 vertrok de schoen- en laarzenmaker Martin van Elven daarom naar Holland, waar hij in 1781 in Rotterdam trouwde met de half-Duitse jonge weduwe Gerritje Henkelman. Tweeëneenhalve maand later werd hun oudste zoon Henricus Lambertus (Henri) geboren, die naar grootvader Van Elven werd vernoemd (diens broer Jacobus was de laatste Van Elven die burgemeester van Weert werd). Kort na zijn geboorte verhuisde het gezin naar de Kalverstraat in Amsterdam. Henri heeft echter een deel van zijn jeugd in Weert gewoond.
Henri werd in eerste instantie net als zijn vader laarzenmaker. Na het overlijden van zijn eerste echtgenote Anne Françoise Felicité Tétar (1776-1810) heeft hij haar achternaam voor de zijne gevoegd, waarmee de familienaam Tétar van Elven ontstond. Ook ging hij zich Henri Louis noemen. De familie Tétar was afkomstig uit de Franse havenstad La Rochelle en zij waren evenals de Van Elvens werkzaam als schoenmakers. Anne's moeder Françoise was een dochter van de vioolbouwer Benoit Joseph Boussu (1703-1773). Zijn werk is te zien in het Muziekinstrumentenmuseum in Brussel.
Uit het huwelijk van Henri en Anne werden drie kinderen geboren: de architect Martinus Gerardus Tétar van Elven (1803-1882),de graveur en kunstschilder Jean Baptiste Tétar van Elven (1805-1889)[1] en een dochter genaamd Josephine Louise (1807-1807). Martin Gérard was de vader van de architect en tekenaar Henricus Martinus (Henri) Tétar van Elven (1827-1899). Jan Baptist was de vader van de kunstschilders Pierre Tétar van Elven (1828-1908) en J. Eduard Tétar van Elven (1832-1859).
Pauls moeder was Henri's tweede echtgenote Dorothea Carolina (Doortje) de Hosson (1792-1870), uit de kunstenaarsfamilie De Hosson. Zij was een dochter van de kunstschilder en tekenleraar Bernardus Franciscus Ignatius de Hosson (1757-1833) en daarmee een kleindochter van de kunstschilder Hermannus Fridericus Carolus de Hosson (1718-1799) en een achterkleindochter van de kunstschilder Maximilianus Franciscus (Maximilian Franz) de Hosson (1680-1762). De familie (De) Hosson was afkomstig uit Binche en woonde later in Avesnes. In 1685 werd Jean François Hosson gevangengenomen. Na zijn vrijlating uit de Bastille heeft de familie Frankrijk verlaten, waarna zij uiteindelijk in Bad Bentheim terechtkwamen, waar Maximilianus de hofschilder werd van graaf Hermann Friedrich von Bentheim-Bentheim (1693-1731). Dorothea's moeder was Joanna Catharina van Ackeren (ook: van Akkeren) uit Groningen. Uit het huwelijk van Henri en Dorothea Carolina werden vijf kinderen geboren: Johanna Catharina (1812-1812), Carola Josepha (Josephine, 1814-1903), Corneille (Cornelis, 1817-1845), Adelaïde Louise Felicité (Adelaïde, 1820-1893) en Paulus Dominicus Constantius (Paul, 1823-1896).
In 1861 ontmoette Paul het gezin van zijn tante Carolina Ludovica (Louise) de Hosson (1797-1860), die getrouwd was met de Groningse pedagoog Berend Brugsma (1797-1868). Vooral met hun dochter Carolina Louise (Louise) Brugsma (1840-1920) ontstond een warme vriendschap. Zij trouwde later met de uitgever Popko Noordhoff (1833-1903), die daarmee een aangetrouwde neef van Paul werd.
Leven en werk
bewerkenAntwerpen 1823-1826
bewerkenNa zijn tweede huwelijk met Dorothea Carolina de Hosson verhuisde het gezin van Groningen naar Antwerpen. Henri werkte vanaf 1817 als griffier van het militair gerechtshof in Antwerpen. De zonen uit Henri's eerste huwelijk, Martin en Jan, bezochten in Antwerpen de Koninklijke Akademie voor Schone Kunsten. In Antwerpen werden nog vier kinderen geboren: in 1814 Josephine, in 1817 Cornelis, in 1820 Adelaïde en als laatste in 1823 Paul. Ten tijde van de geboorte van Paul woonde het gezin aan de Korte Winkelstraat, ter hoogte van de huidige Van Boendalestraat.
Bij de aangifte van de geboorte van Paul trad als getuige op Lamoraal Hans Willem van Aylva baron Rengers, een lid van de familie Rengers.
De geboorte van Paul op 13 september 1823 was een lichtpuntje in een jaar vol verdriet en teleurstellingen: op 2 juli was grootvader Martin van Elven in Amsterdam overleden en op 13 november overleed op 20-jarige leeftijd te Lier de jongste broer van Dorothea, Carel Philip de Hosson, die daar studeerde aan 's Lands Kweekschool voor Onderwijzers.
Brussel 1826-1830
bewerkenIn 1826 gingen zowel Henri als Martin aan de slag bij het Bureau voor den Waterstaat in Brussel. De familie verhuisde daarom naar Sint-Jans-Molenbeek. Jan Baptist zette zijn studie in Brussel voort aan de Académie des Beaux-Arts.
Rond 1826 trouwde Martin met de uit Bergen op Zoom afkomstige Johanna Francisca (Françoise) Abadie (1804-1883). In 1827 werd in Vilvoorde hun eerste kind geboren, de latere architect Henricus Martinus (Henri Martin) Tétar van Elven, in 1828 te Sint-Jans-Molenbeek gevolgd door Johanna Paulina Dorothea en op 3 mei 1830 werd te Péruwelz Louis Henri geboren. Er volgen (in ieder geval) nog negen kinderen.
In 1827 trouwde ook Jan Baptist, met zijn nicht Françoise Sophie (Fanny) Noël (1795-1858). Haar moeder was Sophie Tétar, een zuster van Anne. In 1828 werd in Sint-Jans-Molenbeek hun oudste kind Pierre Tétar van Elven geboren. Ook hun tweede kind Sophia Henriette (Sophie) is nog daar geboren, op 1 mei 1830. Er volgden nog drie kinderen, waaronder de kunstschilder Eduard Tétar van Elven.
Amsterdam 1830-1841
bewerkenTen tijde van de Belgische opstand in 1830 is de gehele familie terugverhuisd van Brussel naar Amsterdam, waar Henri met zijn eerste echtgenote Anne Tétar tot 1807 had gewoond. Het gezin van Henri en Dorothea woonde (in ieder geval in 1837) op het adres Plantage hoek Badlaan wijk 15 nummer 3 en in 1839 aan de Oude Schans nummer 29.
In Amsterdam ging Henri werken bij de dominiale dienst van het amortisatiesyndicaat. in 1834 werd Jan Baptist directeur (hoofdonderwijzer) van de tekenafdeling van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in Amsterdam. In 1835 werd Martin Gérard benoemd tot directeur (hoofdonderwijzer) bouwkunde aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Daarvoor werkte hij als stadsarchitect in Harderwijk.
In 1835 werd het gezin Tétar van Elven onverwachts uitgebreid, toen kort na elkaar Dorothea's nicht Carolina Phitzinger en haar man Hendrik Halle overleden. Henri Tétar van Elven werd benoemd tot voogd van hun twee zonen Godlieb Marianus Cornelis (1818-?) en Hendrik Carolus Cornelis (Henri) Halle (1825-?). Er volgde een rechtszaak omdat de verzekeringsmaatschappij weigerde de levensverzekering van Hendrik Halle uit te keren, aangezien hij ten tijde van het afsluiten moest hebben geweten dat hij al ziek was. Henri en zijn zoon Martin verklaarden als getuigen dat zij niet wisten dat Hendrik ziek was geweest. Zij konden de rechters niet overtuigen. Godlieb zat op kostschool in Breda, maar de kleine Henri Halle kwam bij de familie Tétar van Elven wonen.
Rond 1834 werd Paul ingeschreven als leerling aan het Instituut voor Teekenkundig Onderwijs (het Teeken-Instituut) van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, waar zijn halfbroer Jan Baptist hoofdonderwijzer was. Deze lessen werden op woensdag- en zaterdagmiddag gegeven in het gebouw van het Nut direct achter het Paleis op de Dam op de Nieuwezijds Voorburgwal 212. Vanaf 1835 studeerde Paul aan de Koninklijke Akademie voor Beeldende Kunsten, waar als directeuren (hoofdonderwijzers) onder andere Jan Willem Pieneman, Jan Adam Kruseman en zijn broer Martin werkten. Hier werden de lessen 's avonds gegeven. Paul studeerde aanvankelijk alleen aan de tweede klasse Moderne Historie, ook bekend als de Pleisterklasse of Tekenen naar de Antieken en kreeg daar les van Lambertus Johannes Hansen, Jacobus Schoemaker Doyer en Jan Adam Kruseman. Paul begon tevens aan de studie graveerkunst, de vijfde klasse, en kreeg daar onderwijs van Benoit Taurel. Dit onderwijs vond in de avonduren plaats. Deze drie opleidingen heeft Paul voortgezet tot 1841, in welk jaar hij de studie aan het Teeken-Instituut en de Pleisterklasse afrondde.
Den Haag 1841-1855
bewerkenIn 1841 verhuisde hij met zijn ouders, zuster Adelaïde en pleegbroer Henri Halle mee naar Den Haag, omdat vader Henri na de opheffing van het amortisatiesyndicaat bij de Afdeling Waterstaat van het Departement van Binnenlandsche Zaken was aangesteld. Josephine en Cornelis bleven achter in Amsterdam, waar zij werkte als winkelierster en hij als handelaar in asfalt. In 1843 trouwden zij allebei: Josephine met de gepensioneerde officier Gijsbert Adriaan van Goor en Cornelis met Maria Adriana de Groot. Zij was al gerelateerd aan Gijsbert van Goor, door het huwelijk van zijn broer Constantinus van Goor met haar zuster Catharina Henrietta de Groot.
In Den Haag zette Paul zijn studie voort bij de Maatschappij voor Schone Kunsten, waar hij korte tijd graveerkunst studeerde onder leiding van Johannes de Mare. Tevens studeerde Paul vanaf het studiejaar 1841-1842 aan de Vereeniging 's-Gravenhaagsche Teeken-Akademie (thans de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten), aanvankelijk als graveur en vanaf 1843-1844 als schilder. Gezien zijn vooropleiding kon Paul meteen beginnen met tekenen naar naaktmodel. Deze studie zou hij voortzetten tot en met het studiejaar 1848-1849.
Sinds 1839 was de kunstschilder Jacobus Josephus Eeckhout de algemene directeur van de academie. Augustus 1844 werd hij opgevolgd door Jacobus Everardus Josephus van den Berg, die al vanaf 1841 werkzaam was als directeur antiek pleister. Joseph van den Berg zou een grote invloed op het werk van Paul houden door zijn strikte academische principes. Op de Akademie ontstond een levenslange vriendschap met de kunstschilder Alexander Hugo Bakker Korff (1824-1882), wiens vader een collega was van Henri Tétar van Elven. Ook raakte hij bevriend met de kunstschilders Thomas Simon Cool (1830-1870), Paulus Antonius Liernur (1826-1857) en Jacob Jan van der Maaten (1820-1879).
Nog tijdens zijn studie ging Paul vanaf 1 mei 1844 werken als hulponderwijzer aan het Teeken-Instituut van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in Den Haag, waar Van den Berg sinds 1 februari 1844 hoofdonderwijzer was geworden als opvolger van Bartholomeus Johannes van Hove. Daar sloot hij vriendschap met zijn collega Johannes Christiaan d'Arnaud Gerkens (1823-1892). Samen volgden zij als hulponderwijzer Isaac Cornelis Elink Sterk op. In 1847 werd Van den Berg als hoofdonderwijzer van het Teeken-Instituut opgevolgd door Antonie Franciscus Dona (1802-1877).
In 1845 overleed Pauls broer Cornelis, kort na zijn echtgenote Maria Adriana de Groot, aan cholera of tyfus. Hun vier maanden oude dochter Maria Henriëtte (Marie) ging bij haar grootouders in Den Haag wonen en kon zich later nog herinneren hoe zij vaak model stond voor haar oom Paul. Na de dood van zijn vader zou Paul haar voogd worden.
In 1846 ontmoette Paul de Deense kunstschilder Johan Thomas Lundbye, die hem een tekening van twee koeien schonk.
In 1847 dong Paul met zes anderen waaronder Jozef Israëls mee naar de Groote Prijs van de Koninklijke Akademie van Amsterdam. Het thema voor de historische schets moest een scene uit de zondvloed zijn met 3 tot 5 figuren. Pauls werk noemde hij Lust voor de schoone Kunsten. Tot zijn grote teleurstelling vond de jury echter alle ingezonden werken van onvoldoende kwaliteit. Ook in bijvoorbeeld de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 6 oktober 1847 was de kritiek niet mals en werd Pauls werk bestempeld als het minst van alle schilderijen. In 1849 rondde Paul zijn studie aan de Haagsche Teeken-Akademie af. In juni 1849 behaalde hij zijn Getuigschrift van Bekwaamheid om als (zelfstandig) tekenleraar te werken, na een examen bij de Koninklijke Akademie in Amsterdam. In 1849 dong Paul wederom mee naar een prijs, deze keer bij het Groningse Kunstlievend Genootschap Pictura, waar het thema was een interieurstuk met een moeder die haar twee kinderen de laatste bete broods gaf. De prijs ging naar de schilder Thomas Teekes Oostenga.
In 1849 ging Henri als commies aan de slag bij de Nederlandsche Staatscourant, met het doel een aantal stenografen (waaronder zijn pleegzoon Henri Halle) op te leiden, die verslag konden doen van de handelingen van beide kamers der Staten-Generaal. Henri had al veel eerder een eigen methode der stenografie ontwikkeld en was in 1823 naar Den Haag afgereisd om deze te demonstreren, toen nog zonder succes. Nadat de stenografen waren opgeleid en per 1 januari 1850 aan de slag gingen is Henri met pensioen gestuurd, wat op zijn verzoek werd omgezet in wachtgeld. In deze periode was Henri ook actief op literair gebied, met eigen werk en een bewerking van het toneelstuk Les Femmes Savantes van Molière dat meerdere keren werd opgevoerd in theaters in Den Haag en Rotterdam.
Ten tijde van de inhuldiging van koning Willem III heeft Paul koningin Sophie een schilderij aangeboden. Als dank heeft zij hem een gouden zakhorloge gegeven. Dit betrof waarschijnlijk het schilderij van de Gotische Galerij aan het Noordeinde, met het ruiterstandbeeld van Willem de Zwijger en Koning Willem II afgebeeld in een koets, dat nog steeds behoort tot de Koninklijke Verzamelingen.
Vanaf 1850 werkte Paul mee aan de Historische Galerij van Jacob de Vos Jacobsz. (1803-1878). Hiervoor werden in totaal 264 schilderijen gemaakt, waarvan Paul er elf maakte met onderwerpen uit 1477 tot 1654. De eerste 105 schilderijen (waaronder 7 van Paul) waren in 1854 gereed. In 1862 waren 204 werken gereed (waarvan de overige 4 van Paul.) Deze werken kwamen uiteindelijk in het bezit van het Amsterdam Museum. In de jaren 1861-1864 werd ook een Historische Galerij bestaande uit 102 werken gemaakt voor Arti et Amicitiae. Paul maakte hiervoor één schilderij, genaamd De Unie van Utrecht, 1579.
In de periode 1851-1868 werkte Paul onder leiding van Samuel Constantinus Snellen van Vollenhoven mee aan een heruitgave van Nieuwenhuis' Woordenboek. Deze encyclopedie verscheen in tien delen, waarbij elk deel twaalf afleveringen had. Voor elk deel maakte Paul circa 200 illustraties. In de encyclopedie werd ook een levensbeschrijving van Henri Tétar van Elven opgenomen, met een gravure naar een portret gemaakt door Paul.
In 1853 is Paul getrouwd met Louisa Catharina Christina (Louise) Schmit (1823-1883), een dochter van een collega van zijn vader bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De familie Schmit woonde aan de Lange Beestenmarkt 253 in Den Haag, in de buurt van de familie Tétar van Elven op Boekhorststraat 237. Zijn halfbroers Martin en Jan traden op als getuigen bij dit huwelijk. De eerste twee jaar van hun huwelijk woonden Paul en Louise volgens het Bevolkingsregister in bij de familie Tétar van Elven. Volgens het adresboek van Den Haag had Paul in die tijd echter ook een woning aan de Prinsegracht, wijk W nummer 2, later huisnummer 231, die wellicht als atelier werd gebruikt
In 1854 werd Paul door Thorbecke aangesteld als onderwijzer "in het handteekenen" aan de Koninklijke Akademie, gevestigd aan de Oude Delft 95 te Delft. Zijn baan als hulponderwijzer bij het Teeken-Instituut in Den Haag hield hij tot zeker 1856 aan. In Delft werden zowel civiele ingenieurs opgeleid als Oost-Indische ambtenaren. Paul volgde de kunstschilder Petrus Theodorus van Wijngaerdt (de oude) (1816-1895) op, die onderwijzer handtekenen was geweest van 1849 tot 1853. Daarvoor werd het vak tekenkunst van 1842 tot 1849 gedoceerd door de kunstschilder Willem Hendrik Schmidt (1809-1849), die kortstondig (in 1849) was opgevolgd door zijn leerling de letterkundige Tobias van Westrheene (1825-1871). In 1854 was dr. Gerrit Simons directeur van de Akademie tot zijn benoeming als minister in 1856. Pas in 1859 werd een nieuwe directeur aangesteld, de oud-militair J.A. Keurenaer, die trachtte een militaire discipline in te voeren, wat leiddde tot spanningen met de studenten.
Er werden lessen van een of twee uur gegeven, in totaal zeven tot twaalf uur in de week, verdeeld over de maandagochtend tot en met de zaterdagmiddag, in eerste instantie alleen aan de eerste- en tweedejaars, maar later ook aan de derde- en vierdejaars. Er waren aparte lessen voor de verschillende studies: de Algemene Studie, de Oost-Indische Ambtenaren en de Civiele Ingenieurs. De akademische instrumentenmaker Gerardus Reuvekamp gaf daarnaast les in bouwkundig tekenen.
Paul werd in Delft een geliefde leraar, een fijngevoelige gentleman die studenten persoonlijk advies gaf. De zorg voor zijn studenten en zijn ziekelijke echtgenote ging echter ten koste van zijn schilderwerk. Paul is niet direct naar Delft verhuisd en zal op en neer zijn gereisd met de trein. Sinds 1843 bestond het station Hollands Spoor en sinds 1847 was de lijn Amsterdam-Den Haag doorgetrokken naar Rotterdam, via Delft.
In de zomer van 1854 bezocht Paul eindelijk Italië, tijdens een reis naar Rome. Waarschijnlijk werd hij vergezeld door Louise, zoals ze hem later ook altijd vergezelde tijdens zijn reizen.
Delft 1855-1894
bewerkenVoorstraat 76 en Wijnhaven 3
bewerkenIn 1855 verhuisde Paul met Louise naar een woning aan de Voorstraat 76 in Delft. Twee dagen na Pauls verhuizing overleed Henri Tétar van Elven. Zijn vrouw, dochter Adelaïde en kleindochter Marie gingen wonen bij Josephine en haar gezin, aan de Vijzelstraat 61 in Amsterdam. Henri Halle woonde al enige tijd bij familie in Amsterdam.
In 1856 betrokken Paul en Louise een bovenwoning aan de Wijnhaven 3 in Delft. Daar ondervonden zij nogal wat overlast van de naastgelegen studentenkamer, waar Willem Karel Marie Vrolik (1841-1904), woonde, de voorzitter van het studentencorps, die daar vaak zijn vrienden uitnodigde, zoals Carel Herman Aart van der Wijck (1840-1914) en Jilles Schalij (1840-1909).
In 1856 en 1858 was Paul getuige bij de huwelijken van respectievelijk de broer en de zus van Louise. Catharina Margaretha Schmit trouwde met Marinus Frederik Andries Gerardus Campbell, onder-bibliothecaris bij de Koninklijke Bibliotheek en plaatsvervangend custos van Museum Meermanno, waar hij ook woonde. Het kan zijn dat Paul hier het idee kreeg van een huismuseum.
Rond 1857 leerde Paul Philip Sadée kennen. Sadée was zo onder de indruk van Pauls atelier, dat hij werd geïnspireerd om zelf kunstschilder te worden.
Vanaf 1858 waren de lesuren handtekenen niet langer in de ochtend geprogrammeerd, maar in de avond. Voor de eerstejaars waren er nu twee lessen per week die twee uur duurden, in plaats van vier lessen van een uur. Voor de tweedejaars waren er twee lessen van een uur en van twee uur in plaats van drie lessen van een uur.
In 1858 overleed Paul schoonzuster Fanny Noël, een jaar later gevolgd door haar jongste zoon Eduard. In 1859 trouwde Pauls pleegbroer Henri Halle met Anna Maria Rioche, die een jaar later in het kraambed overleed.
Een studiejaar aan de Koninklijke Akademie duurde tien maanden. De lange zomervakantie werd door Paul en Louise benut voor lange reizen naar het buitenland, zoals Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk, afgewisseld met reizen in eigen land. Paul benutte deze reizen tevens voor bezoeken aan musea, waar hij bekende werken kopieerde, zoals in 1861 de Sixtijnse Madonna van Rafaël in de Gemäldegalerie Alte Meister in Dresden. In Dresden is Paul met Louise op schoot door de fotograaf Berger geportretteerd. In hetzelfde jaar werd Paul door Maurits Verveer gefotografeerd. Van hun reis naar Wenen via allerlei Duitse steden in 1863 hield Paul een reisdagboek bij. Vanaf Mannheim werd met de boot teruggereisd naar Rotterdam. Verder werd hoofdzakelijk per spoor gereisd.
Koornmarkt 67
bewerkenIn januari 1864 kocht Paul op een veiling het grachtenpand Koornmarkt 67, dat dateert uit 1536. In februari werd de eigendom overgedragen en in mei trokken Paul en Louise in. Twee huizen verderop op Koornmarkt 71 woonde tot 1866 Pauls collega de hoogleraar wiskunde Rehuel Lobatto.
Naast zijn eigen werken (historiestukken, portretten, genrestukken, landschappen en kopieën naar oude meesters) legde Paul in dit huis meerdere verzamelingen aan, waaronder antieke meubelen, kostuums, boeken, wapens en keramiek, met name oosters porselein en in mindere mate Delfts Blauw. Ook verzamelde Paul schilderkunst van tijdgenoten en Oude Meesters.
Na de zomer van 1864 werd Paul aangesteld als leraar in het handtekenen aan de Polytechnische School, de opvolger van de Koninklijke Akademie, na gedurende de zomermaanden formeel aangesteld te zijn geweest als tekenleraar te zijn geweest aan de nieuwe HBS. Aan de Polytechnische School kon men een opleiding volgen tot civiel ingenieur in de weg- en waterbouwkunde, architect in de bouwkunde of voor een functie in de scheepsbouw, werktuigbouw of mijnbouw. Onder de afdeling bouwkunde viel ook een studierichting genaamd Vrije Studiën, waarmee men werd opgeleid voor de akte tekenen voor het middelbaar onderwijs. Vanaf 1875 gingen ook enkele vrouwen aan de Polytechnische School studeren, maar zij volgden meestal slechts één vak, zoals handtekenen, en deden geen examen. Het is bekend dat Paul tekenles gaf aan enkele jongedames.
Paul gaf in deze jaren meestal twaalf uur les in de week, waarbij vier onderwerpen aan bod kwamen: 1) schetstekenen naar verschillende voorwerpen, 2) tekenen naar pleister, koppen, enz., 3) ornamenttekenen, 4) landschapstekenen en oefeningen in het wassen. Deze lessen werden nog steeds van maandagochtend tot en met zaterdagmiddag gegeven, door de week ook in de avond.
Tijdens Pauls werkzame leven waren als directeur van de Polytechnische School werkzaam dr. Lewis Cohen Stuart in de jaren 1864-1878, Johannes Bosscha jr. in de jaren 1878-1885 en Antonie Cornelis Oudemans jr. in de jaren 1885-1895.
In 1864 werd de Duitse architect Eugen Gugel een collega van Paul, als hoogleraar bouwkunde. In 1865 werd de beeldbouwer Eugène Lacomblé aangesteld als leraar boetseren.
In het najaar van 1864 verscheen de eerste roman van de feministe Betsy Perk, Een Kruis met Rozen, dat zij opdroeg aan Paul Tétar van Elven. In 1870 zou hij een ontwerp maken voor de kop van haar tijdschrift Ons Streven.
In 1870 overleed Pauls moeder Dorothea Carolina de Hosson. Vanaf mei 1877 woonden Adelaïde en Marie op de Noorderstraat 68 te Amsterdam.
In 1874 en 1879 werkt Paul mee aan twee huldeblijken van Arti et Amicitiae aan koning Willem III, vanwege zijn 25-jarige jubileum en zijn huwelijk met koningin Emma. Daarvoor kopieert Paul twee eerdere werken van hem: in 1874 maakt hij een kleinere versie van zijn schilderij Odalisque uit 1864 en in 1879 maakt hij een penseeltekening van zijn schilderij Dido uit 1863. Ook Pulchri Studio waar Paul eveneens lid van was bracht huldeblijken uit, maar Paul koos er voor om alleen aan de geschenken van Arti mee te werken, wellicht omdat bij Pulchri inmiddels de leden van de Haagse School de scepter zwaaiden, waar hij geen deel van uitmaakte.
Tot Pauls studenten behoorden onder meer Adolf le Comte, Karel Sluyterman, Bram Gips, Joseph Cuypers, Coenraad Kymmell, Leon Senf, Barthold van Riemsdijk en Jan Toorop (1876-1878). Alhoewel Jan Toorop niet slaagde voor zijn examen MO-Tekenen behield hij goede herinneringen aan zijn leraar Paul.
In 1878 verzelfstandigde het vak decoratieve kunst. Als leraar werd Adolf le Comte aangesteld, die in de jaren 1869-1872 de tekenakte had behaald en daarna assistent van Gugel was geworden. Ook nam Le Comte de leiding van de Vrije Studiën op zich. Paul en Adolf raakten goed bevriend, evenals met Lambert van Meerten. In 1881 trouwt Adolf le Comte met Anna Cornelia Carbentus, een volle nicht van Vincent van Gogh. Haar zus was getrouwd met Anton Mauve. Adolfs vriendschap met Paul zal tot diens dood duren.
Mede door zijn beleggingen in de spoorwegen raakte Paul gefortuneerd. In 1881 kon hij daardoor het buurpand Koornmarkt 69 aankopen. De tuin van dit pand werd getrokken bij de achtertuin van Koornmarkt 67, waarna nummer 69 werd verhuurd.
In 1882 overleden Pauls broer Martin Gérard en zijn beste vriend Alexander Hugo Bakker Korff, op wiens begrafenis in Oegstgeest Paul aanwezig was. Het jaar daarop - na dertig jaar huwelijk - overleed Pauls echtgenote Louise en ook zijn schoonzuster Françoise Abadie.
In 1884 is Paul hertrouwd, met Mechelina Maria Josephina (Helena) van Duuren (1852-1925). Zij was afkomstig uit Den Bosch. Haar beide ouders waren reeds overleden. Paul en Helena zullen elkaar hebben leren kennen door Helena's zuster Catharina (Cato) Rietman van Steenes-van Duuren die toen eveneens aan de Koornmarkt in Delft woonde. Voor dat huwelijk is Paul afgereisd naar Oisterwijk, waar Helena al korte tijd verbleef. Er waren bij dit huwelijk geen getuigen van beide families. Helena leek echter een warme band te hebben met haar familie, met name met haar zusters Cato en Constance van Doornum-van Duuren en haar broer Lodewijk Jan Marie (Louis) van Duuren. Louis was eerder dat jaar ook getrouwd, met de achttienjarige rijke erfgename Sibendiena Maria Ringels van Arnhem uit Slochteren, die in haar geboortestreek bekend stond als Mooie Dientje. Een jaar later werd hun echtscheiding uitgesproken, met als reden mishandeling door Louis. Dientje vertrok naar Parijs waar ze een relatie kreeg met Georges Clemenceau (1841-1929).
Ook dit tweede huwelijk van Paul bleef kinderloos. Met Helena ging Paul weer reizen, onder andere naar Italië, Griekenland, Egypte en de Levant.
In 1887 maakte Paul zijn testament. Daarin liet hij alles na aan zijn echtgenote. In het geval Paul Helena zou overleven zouden echter een Museum en een Fonds moeten worden opgericht. Voor het Museum Paul Tétar van Elven zouden zijn collecties beeldende en decoratieve kunst als verzameling dienen. Wellicht was dit idee mede ingegeven door de opening van het Museum H.W. Mesdag (thans de Mesdag Collectie) in Den Haag in dat zelfde jaar. Het Paul Tétar van Elvenfonds moest een vierjaarlijkse wedstrijd voor jonge historieschilders organiseren, vergelijkbaar met de Prix de Rome en de Groote Prijs, die Paul in 1847 zelf niet had gewonnen. Het Fonds zou worden beheerd door Arti et Amicitiae. Met het Museum en het Fonds waaraan Paul uitdrukkelijk zijn eigen naam verbond had hij zijn nagedachtenis zeker gesteld.
In 1889 overleed Jan Baptist Tétar van Elven, in 1893 gevolgd door hun zus Adelaïde.
In 1891 kocht Paul de te bouwen woning aan de Nieuwe Badhuisweg 1 in Scheveningen. In 1893 kocht hij de aangebouwde woning Nieuwe Badhuisweg 1a. Het ontwerp van deze woningen zou kunnen zijn van Henri Martin Tétar van Elven, de zoon van zijn broer Martin, die inmiddels in Den Haag woonde. De dubbele villa kreeg de naam Ars Longa, Vita Brevis.
Bij Koninklijk Besluit van 2 januari 1893 werd Paul benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, na veertig jaar werkzaam te zijn geweest aan de Koninklijke Akademie en diens opvolger de Polytechnische School.
Per september 1894 is Paul met pensioen gegaan. Hij werd als leraar handtekenen opgevolgd door zijn voormalige student Abraham Frans Gips, die in de jaren 1879-1881 de Vrije Studiën had gevolgd. Toen de Polytechnische School in 1905 Technische Hogeschool werd, promoveerde Gips tot hoogleraar. In 1894 stopte ook Pauls goede vriend Adolf le Comte als leraar decoratieve kunst. Hij werd opgevolgd door Theodorus Karel Lodewijk Sluyterman, eveneens een oud-student van Paul, die in de jaren 1880-1885 de Vrije Studiën had gevolgd.
Scheveningen 1894-1896
bewerkenIn het najaar van 1894 verhuisde hij met Helena naar hun in 1893 gekochte villa aan de Nieuwe Badhuisweg 1 (later Badhuisweg 65) in Scheveningen. Als huisknecht werd Jacobus Ketel aangenomen en C. Mostert was werkzaam als tuinman. In 1895 kocht Paul ook het naastgelegen perceel, Nieuwe Badhuisweg 1a (later Badhuisweg 63). Het pand Koornmarkt 67 te Delft werd vanaf 1896 verhuurd aan de notaris Pieter Bron.
Paul is langere tijd ziek geweest. In 1895 was hij in behandeling bij de huisarts Franciscus Amandus Carolus Dumontier (1825-1895) en na diens overlijden in 1896 bij Emile Adriaan Keuchenius (1862-1934). Op 28 februari 1896 is Paul in Scheveningen overleden. Op 3 maart 1896 werd Paul naast Louise begraven op de begraafplaats Jaffa in Delft. Zijn oud-student Adrien Louis Herman Obreen (1845-1915) schreef in 1897 een in memoriam, waarin hij eindigde met de zin "Een dichter zou een ballade kunnen maken ter eere van Tetar van Elven als laatste historieschilder op de bouwvallen der Romantische School".
Helena 1896-1925
bewerkenKort na Pauls dood verhuisde Helena naar het naastgelegen pand, Nieuwe Badhuisweg 1a. Haar twee oudste nichtjes kwamen toen bij haar wonen. Met name Catherine Rietman van Steenes leek een favoriet. In 1901 trouwde zij vanuit tante Helena's huis met de toonkunstenaar Lucretius Pythagoras al Raschid Solon Reich, een zoon van doctor Eduard Reich, de voormalig lijfarts van hertog Ernst van Saksen-Coburg en beroemd seksuoloog. Zes maanden na dat huwelijk werd hun eerste dochter geboren, Catharina Helena Lucretia al Raschid Solon Reich. Een jaar later werden twee meisjes geboren, waarvan één de namen Helena Catharina kreeg. Ook een derde dochter kreeg de naam Helena.
In 1899 is Helena hertrouwd met de gepensioneerde officier Gerrit Anne Pitlo (1848-1918), een achterneef van de kunstschilder Antonie Sminck Pitloo (1790-1837). Getuige bij het huwelijk is Adolf le Comte. In de huwelijksadvertentie werd zij Hélène van Duuren genoemd. Binnen de familie stond zij bekend als Leentje.
Gerrit deelde met Helena een interesse in literatuur, muziek en verre reizen. Na Gerrits overlijden in 1918 nam Helena haar oudere zuster Constance van Doornum-van Duuren in huis. Constance overleed in 1924, Helena in 1925.
Helena is met Gerrit Pitlo begraven op de begraafplaats Nieuw Eykenduynen in Den Haag. In haar testament werden aan verschillende familieleden legaten nagelaten, maar haar persoonlijke bezittingen gingen naar Catherine. Catherine en haar man Lucretius Reich zijn later in dit graf bijgezet. Inmiddels is het graf geruimd.
Museum en Fonds
bewerkenNa zijn dood liet Tétar van Elven zijn werk, verzamelingen en huis aan de Koornmarkt 67 na aan zijn tweede echtgenote Helena. In zijn testament was echter geregeld dat in het geval hij na haar zou overlijden de nalatenschap zou toekomen aan de gemeente Delft, onder de voorwaarde dat het huis met acht deelcollecties werd gebruikt als museum. Helena heeft dit vervolgens ook zo geregeld in haar testament. Na haar overlijden in 1925 kon het Museum Paul Tétar van Elven in 1927 ook werkelijk zijn deuren openen voor het publiek.
Het huis is in de twintigste eeuw enige malen verbouwd. Zo zijn de vertrekken op de eerste verdieping in de jaren twintig aangepast voor de museale functie, waarbij werd gestreefd naar verschillende stijlkamers, met het atelier in Hollandse Renaissancestijl, de bibliotheek in barokstijl (Lodewijk XIV) en de voormalige logeerkamer (thans de Bakker Korffkamer) als een salon in Lodewijk XV/XVI-stijl. Hiermee werd aangesloten op het negentiende-eeuwse interieur van de salon en eetkamer op de begane grond. Verder is in de jaren dertig voor ontvangsten een centrale hal gecreëerd en is het achterhuis verbouwd tot tentoonstellingsruimte met conciërgewoning en is de jaren zeventig in deze tentoonstellingsruimte de achterkamer uit het voorhuis van Huis de Swaen aan de Wijnhaven 9 geplaatst. Deze kamer dateert uit 1732 en wordt naar de kleur van het houtwerk de Paarse Kamer genoemd. Het meubilair in het huis stamt grotendeels uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw. De collectie beeldende kunst omvat niet alleen het werk van Paul en zijn familieleden, maar ook van tijdgenoten, zoals Barend Hendrik Koekkoek, Mari ten Kate, Adriana Haanen, Philip Corbet, Frans Arnold Breuhaus de Groot, Johannes Anthonie Balthasar Stroebel, Wouterus Verschuur, Charles Leickert, Christiaan Immerzeel en Antonie Sminck Pitloo, maar ook ouder werk, zoals van Heerman Witmont, Adriaen van de Venne, Isaak van Nickelen, Cornelis van Poelenburch en Mattheus Terwesten.
Helena had verder in haar testament bepaald dat er een Paul Tétar van Elvenfonds moest worden opgericht, eveneens conform de wensen van Paul. Dit fonds zou elke vier jaar een geldprijs uitreiken aan een jonge historieschilder. Het fonds werd beheerd door Arti et Amicitiae in Amsterdam, terwijl de winnende werken een plaats kregen in het museum. Dit fonds is niet langer actief.
Bekende werken
bewerkenDe schilderijen van Paul Tétar van Elven behoren tot de vijf bekende genres: zijn grote liefde was voor de historieschilderkunst, maar hij maakte daarnaast ook veel portretten van familie en vrienden of in opdracht. Ten derde maakte Paul romantisch-sentimentele genrestukken. Minder bekend is dat Paul ook landschappen maakte. Daarnaast is ook een stilleven bekend. Paul is nog steeds bekend door de kopieën naar oude meesters, voornamelijk uit de Italiaanse Renaissance en de Hollandse Gouden Eeuw. Naast de schilderijen zijn tevens veel tekeningen van Paul Tétar van Elven bekend. Dit zijn voornamelijk studieschetsen. De gravures van Paul Tétar van Elven dateren met name uit zijn studietijd. Paul exposeerde zijn werk op de Tentoonstellingen van Levende Meesters in de periode 1842-1870. Na 1870 trad hij minder in de openbaarheid als kunstschilder.
Zijn werk bevindt zich thans niet alleen in de collectie van Museum Paul Tetar van Elven en in particuliere collecties, maar ook in de collecties van onder andere de Koninklijke Verzamelingen, de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Museum De Lakenhal in Leiden, het Rijksmuseum, het Amsterdam Museum, het Stadsarchief van de Gemeente Amsterdam, het Regionaal Archief Alkmaar en Museum De Waag in Deventer.
Hierna volgt een lijst van zijn bekendste werken, in eigendom bij Museum Paul Tetar van Elven indien niet anders vermeld:
Na 1843: Gotische Galerij aan het Noordeinde (Koninklijke Verzamelingen, Den Haag).
1846: Het verzoek om genade aan Prins Maurits door de moeder en de echtgenote van Reinier van Oldenbarnevelt in 1623.
1847: Lust voor de schoone kunsten.
1848: Portret van Alexander Hugo Bakker Korff (Museum De Lakenhal, Leiden).
Circa 1850: Zelfportret en portret Louise Schmit.
1852: Binnenplaats van een weeshuis.
Circa 1852: Scènes van Een ingebeelde zieke, toneelstuk van Molière.
1857: Pater Jan Neyen en griffier Van Aerssen.
1857: Portret van Dorothea Carolina de Hosson.
1860: De opstelling van de Akte van Seclusie door Johan de Witt in 1654.
1862: Kopieën van de Sixtijnse Madonna en de engeltjes van Rafaël.
1863: De droom van Dido.
1864: Odalisque.
De werken uit de Historische Galerij De Vos, gemaakt in de periode 1850-1862, zijn de volgende:
Anno 1477. Adolf van Gelre sneuvelt bij Doornik.
Anno 1480. Pater Brugman maant de Friezen tot vredelievendheid.
Anno 1480. Swobbe Lauwa.
Anno 1535. De aanslag der wederdopers op Amsterdam.
Anno 1565. Het verbond der edelen.
Anno 1576. De gevangenneming van de Raad van State.
Anno 1578. Amsterdam kiest de Staatse zijde.
Anno 1585. Oldenbarnevelt brengt met enkele Statenleden Maurits het bericht van zijn aanstelling tot stadhouder.
Anno 1635. De krijgsraad besluit op voorstel van Tromp de vijand van Duins van buskruit te voorzien.
Anno 1653. Maarten Harpertsz. Tromp sneuvelt.
Anno 1654. De Akte van Seclusie.
Het werk van Paul behorende tot de Historische Galerij van Arti et Amicitiae, daterend uit 1862:
De Unie van Utrecht, 1579.
Trivia
bewerkenDe voornamen en de achternaam van Paul komen in verschillende vormen voor. In zijn geboorteakte staat hij genoemd als Paulus Dominicus Constantius, maar hij gebruikte zelf de Franse versie daarvan: Paul Dominique Constantin. In zijn trouwaktes en overlijdensakte wordt verwezen naar zijn geboorteakte en wordt hij dan ook aangeduid met zijn Latijnse namen. Op andere plaatsen, zoals in het Bevolkingsregister van Delft en het archief van de Polytechnische school, zien we ook een omgekeerde versie: Paul Constantin Dominique of Paulus Constantius Dominicus. Ook worden Constantijn en Constantinus gebruikt. De familienaam Tétar van Elven werd ook geschreven zonder accent aigu, dus als Tetar van Elven. Bovendien gebruikten familieleden ook alleen Van Elven. Paul zelf hanteerde altijd de schrijfwijze Tétar van Elven.
In het fotoalbum van de familie Brugsma in de Groninger Archieven zijn twee foto's van Paul opgenomen, waarvan een samen met Louise.
Op het schilderij Bezoek van Willem III en zijn zoon aan de vereniging Arti et Amicitiae van J.B. Tétar van Elven, daterend uit circa 1860, in eigendom bij de Koninklijke Verzamelingen, is waarschijnlijk Paul in het midden afgebeeld, als de man met de rossige baard.
Hoewel Paul katholiek gedoopt was en zijn beide ouders katholiek waren, lijkt hij religieus tolerant geweest te zijn. Zowel bij zijn voorouders als in zijn directe familie kwamen veel protestanten voor en ook zijn eerste echtgenote Louise was Nederlands Hervormd. Hij raakte hecht bevriend met zijn neef, de dominee Frans Brugsma. Opvallend is dat in het bevolkingsregister in eerste instantie bij religie R.K. was ingevuld, maar in latere jaren stond hier een streepje, terwijl de religie van zijn tweede echtgenote en zijn dienstbode Jacoba Jansen wel werd ingevuld.
In 1885 stond Paul samen met Lambert van Meerten en Adolf le Comte aan de basis van de oprichting van het kunstminnende gezelschap Musis. Muziek was het hoofddoel van dit gezelschap. Samen met Louise had hij eerder uitvoeringen gegeven op de avonden van de muziekgenootschappen Toonkunst en Tandem fit surculus arbor, Louise op de piano, Paul op de dwarsfluit. Ook Helena speelde piano. In zijn jeugdjaren speelde Paul ook gitaar.
Het plafond in de salon bestaat uit met olieverf beschilderd papier, in 1886 ontworpen door Abraham Frans Gips, die Paul in 1894 opvolgde als leraar handtekenen aan de Polytechnische School.
Het pand Koornmarkt 67 was van 1896 tot 1909 verhuurd aan de notaris Pieter Bron, de vader van de kunstschilder Louis Bron (1884-1959), die hier eveneens woonde.
Afbeeldingen
bewerken-
Museum Tétar van Elven (Delft)
-
Martin Gérard Tétar van Elven, voorheen abusievelijk aangemerkt als zijnde Jan Baptist.
-
Martin Gérard Tétar van Elven
-
Zelfportret van Jean Baptiste Tétar van Elven
-
Berend Brugsma
-
Popko Noordhoff
-
Kopieën door Paul Tétar van Elven
-
Portret van Leonardus Martinus Snellen van Vollenhoven, door Paul Tétar van Elven
-
Portret van Samuel Constant Snellen van Vollenhoven en zijn zoon Joan Samuel, door Paul Tétar van Elven
Publicaties
bewerken- Delftse helden. [Jan van der Mast.] Delft, 2023.
- De familie van Paul Tétar van Elven. In: Delf, voorjaar 2023. [Peter Willems.] Delft, 2023.
- An Inventive Copy or an Authentic Reproduction? The Creative Freedom of the Painter Paul Tétar van Elven in his Copies of Raphael's Sistine Madonna. [Jessie Fransen.] 2022.
- Boussu inside out. A multifaceted organological study of the life, instruments and methods of violin maker Benoit Joseph Boussu (1703-1773). [Geerten Verberkmoes.] Gent, 2020.
- Wat een drukte op de Delftsche straten! Studentenmaskerades 1857-1913. [Alexandra Oostdijk, Marjan Reinders, Lidy Thijsse, Bas van der Wulp.] Delft, 2018.
- Vooruit met veel verleden. Geschiedenis van Delft vanaf 1795. [Ingrid van der Vlis.] Zwolle, 2016.
- Prins Frederik der Nederlanden 1797-1881. Gentleman naast de troon. [Anton van de Sande.] Nijmegen, 2015.
- Willem II. De koning en de kunst. [redactie: Sander Paarlberg en Henk Slechte.] Dordrecht, 2014.
- Geschenken voor Willem III. Kunstenaars eren de koning. [Josephina de Fouw.] Delft, 2014.
- 125 jaar Belgisch Park. De ontwikkeling van NIEUW SCHEVENINGEN wonen tussen bad en stad. [Paul Crefcoeur en Jan van Pesch.] Zaltbommel, 2009.
- Huismusea in Nederland. Kasteel-Museum Sypesteyn en het ontstaan van verzamelaarshuizen in Nederland (ca. 1870-1930). [C.G. Bogaard en M. van Vlierden.] Zwolle, 2007.
- Tachtig jaar thuis in Museum Paul Tetar van Elven. In: Jaarboek Delfia Batavorum 17-2007. [Lidy Thijsse.] Delft, 2007.
- Dromen van Holland. Buitenlandse kunstenaars schilderen Holland 1800-1914. [Hans Kraan en Ingrid Brons.] Zwolle, 2002.
- Leven in toen. Vier eeuwen Nederlands interieur in beeld. [onder redactie van Frans van Burkom e.a.] Zwolle, 2001.
- Het huis van de kunstenaar. Herinneringen aan een leven. [Ella Reitsma.] Amsterdam, 2001.
- Delftse Art Nouveau. Onderwijs en ontwerp van Adolf le Compte, Karel Sluyterman en Bram Gips. [Jos Hilkhuijsen.] Zwolle, 2001.
- Hollandse Romantiek. Schilders van het dagelijkse leven in de 19e eeuw. [Josephine Woldring en Willem Laanstra.] Alkmaar, 2001.
- "Het karakter onzer Hollandsche school." De Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, 1817-1870. [J.A.H. Reynaerts.] Amsterdam, 2000.
- De kunstschilder Paul Tetar van Elven en zijn naaste familie. In: De Nederlandsche Leeuw januari-maart 1997. [L.J. Noordhoff.] 1997.
- Rond een plafond van Gips. Abraham Frans Gips (1861-1943), een ontwerper in Delft rond de eeuwwisseling. In: Antiek 10, mei 1996 [Lidy Thijsse.] 1996.
- 'Steelt armen, beenen, lijven, handen, voeten.' De virtuele werkelijkheid van de kopiist. In: Vitrine 4/1995. [Friggo Visser.] 1995.
- Zoek goed gezelschap...ga naar de oude meesters! Kopiëren van schilderijen in de negentiende eeuw. In: Antiek juni/juli 1992. [Yolanda Ezendam en Marjan Reinders.] 1992.
- Jan Toorop. Een kennismaking. [Victorine Hefting.] Amsterdam, 1989.
- Kleinood aan een Delftse gracht. Museum Paul Tétar van Elven. [Samengest. door Paul Hoftijzer, Jacobien Ressing en Lilian Schuit]. Delft, 1985. ISBN 90-211-3509-4
- Genealogische en historische encyclopedie van Delft. [Genealogische Vereniging Prometheus, C.D. Goudappel e.a.] Delft, 1984.
- Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars, 1750-1880. [P. Scheen.] Den Haag, 1981.
- Dictionary of Belgian painters born between 1750 & 1875. [P. & V. Berko.] Brussel, 1981.
- Nieuw Nederlands biografisch woordenboek. Vijfde deel. [Onder redactie van P.C. Molhuysen, P.J. Blok en L. Knappert.] Leiden, 1921.
- De Hollandsche schilderkunst in de negentiende eeuw. [G.H. Marius.] Den Haag, 1903.
- Ter nagedachtenis van Paul Tetar van Elven. In: Delftsche Studenten Almanak. [A.L.H. Obreen.] Delft, 1897.
- Biografisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandse letterkunde. [J.G. Frederiks en F.Jos. van den Branden.] Amsterdam, 1888-1891.
- Biografisch woordenboek der Nederlanden. Achttiende deel. [A.J. van der Aa.] Haarlem, 1874.
- Biografisch woordenboek der Nederlanden. Vijfde deel. [A.J. van der Aa.] Haarlem, 1859.
- Het boek der Uitvindingen, Ambachten en Fabrieken. [J. Bosscha Jr.] Leiden, 1858.
- De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van den vroegsten tot op onzen tijd. [Christiaan Kramm.] Amsterdam, 1857.
- Delftsche studenten-almanak voor 1855 (-1897). [J. Waltman jr.] Delft, 1855-1897.