Na een seizoen gemarkeerd door pech en fouten, sleepte Hannu Mikkola eindelijk zijn eerste zege in het WK dat jaar op naam. Hij wisselde in eerste instantie enkele malen van leiding met teamgenoot Stig Blomqvist, die dit keer wel volledig onderdeel uitmaakte van Audi's fabrieksinschrijving. Henri Toivonen zat inmiddels tussen de twee in en koerste richting Mikkola's leiding, toen echter een lekke band hem de controle zag verliezen van zijn Opel Ascona en vervolgens frontaal tegen een cementbak botste die normaal gebruikt werd voor wegonderhoud. De opgelopen schade kon enigszins worden hersteld, maar gelijk aan de start van de derde etappe bezweek de motor en moest Toivonen zijn opmars gedwongen staken. Blomqvist had na het incident van Toivonen op hetzelfde punt door puin schade opgelopen aan de wielophanging van zijn quattro en verloor daarbij de nodige tijd aan Mikkola. Ondanks dat hij de bovenliggende hand op de resterende proeven en het de Fin duidelijk moeilijk kon maken voor de zege, werd hij door het Audi management teruggefloten, die het belang van een top twee resultaat hoger achtte om een stap te maken richting het constructeurskampioenschap, aangezien Opel hier niet tot scoren kwam. Een bemoedigende derde plaats was er voor het terugkerende team van Mitsubishi met Pentti Airikkala voor het eerst achter het stuur, die daarmee de progressieve ontwikkeling van de Lancer Turbo een dienst bewees. De slag om de titel bij de rijders kende geen wijzigingen; Walter Röhrl verkoos vanwege zijn gebrekkige kennis van deze rally hier weg te blijven, terwijl Michèle Mouton een top vijf positie in handen had toen een ongelukkige rol haar echter uit de rally zag verdwijnen.