Reichsstatthalter

Reichsstatthalter (Nederlands: Rijksstadhouder) waren in het Duitse Rijk tijdens het nationaalsocialisme vanaf 1933 tot 1945 voor de administratieve districten die in wezen overeenkwamen met de Duitse deelstaten.[1]

Reichsstatthalter
Het zegelmerk van de rijksstadhouder van Thüringen.
Het zegelmerk van de rijksstadhouder van Thüringen.
Land Vlag van nazi-Duitsland nazi-Duitsland
Politieke partij NSDAP
Aangetreden 31 maart 1933
Einde termijn 8 mei 1945
Leider(s) Adolf Hitler
Portaal  Portaalicoon   Politiek

Als gevolmachtigden van de rijksregering waren ze belast met toezicht-, interventie- en managementfuncties en verantwoordelijk voor de synchronisatie van de staat op het niveau van een rijksgouw, dit was begonnen met de voorlopige gelijkschakelingswet van 31 maart 1933 (Vorläufiges Gesetz und Zweites Gesetz zur Gleichschaltung der Länder mit dem Reich). Hun taken kwamen overeen met die van een president of minister-president, soms bekleedden ze het ambt in de personele unie.

De Tweede Wet voor de Gelijkschakeling van landen met het Rijk van 7 april 1933

bewerken

Bevoegdheden

bewerken

De nieuw geïnstalleerde rijksstadhouders hadden de taak om ervoor te zorgen dat de door de rijkskanselier Adolf Hitler vastgestelde politieke richtlijnen werden nageleefd. Zij hadden de volgende bevoegdheden:

  • Benoeming en ontslag van het voorzitter van de deelstaatregering,
  • Ontbinding en verordening van nieuwe verkiezing van de Landdag,
  • Afgifte en afkondigen van deelstaatwetten,
  • Benoeming en ontslag van de belangrijkste ambtenaren en rechters,
  • Het recht van gratie.
 
De landen en rijksgouwen in 1944
 
De gouwen van de NSDAP in 1944

Land Pruisen

bewerken

In Pruisen voerde de rijkskanselier de taken van de rijksstadhouder uit. Daarmee zou het dualisme tussen het Rijk en Pruisen ten einde komen, het grootste deel van de Pruisen zou uiteindelijk opgaan in het Rijk. De bevoegdheden van de rijksstadhouder in Pruisen waren al op 10 april 1933 door Hitler overgedragen aan de minister-president van Pruisen Hermann Göring. Vanaf 27 november 1934 werden de Eerste presidenten van hun provincies benoemd tot permanente vertegenwoordigers van de Rijksregering “tot de herindeling van het Rijk” (Gesetz über den Neuaufbau des Reichs) in Pruisen. Zij kregen de bevoegdheid om door alle rijks- en staatsautoriteiten in hun gebied geïnformeerd te worden en "hun aandacht te vestigen op de relevante aspecten en de daarna vereiste maatregelen". Ook mochten zij tijdelijke verordeningen geven bij dreigend gevaar.

Landen buiten Pruisen (zonder het Saarland)

bewerken

Voor elk groter niet-Pruisisch land werd een rijksstadhouder aangesteld. Voor landen met minder dan twee miljoen inwoners waren er gemeenschappelijke districten met andere landen (bijvoorbeeld Oldenburg en Bremen, Mecklenburg en Lübeck, Lippe en Schaumburg-Lippe).

In bijna alle gevallen benoemde Hitler geselecteerde gouwleiders van de NSDAP tot rijksstadhouder. Afgezien van Pruisen, waar hijzelf en Göring dit ambt bekleedden. De enige uitzondering was Beieren met Franz von Epp.

De deelstaat politieke bevoegdheden van deze rijksstadhouder/gouwleider vormden een belangrijke hefboom voor de nationaalsocialistische penetratie van het staatsapparaat. Tegelijkertijd resulteerde dit in een differentiatie van machtspolitiek in de kring van de nazi-gouwleiders, en zelfs binnen de rijksstadhouders. In 1935 mochten sommige rijksstadhouders het premierschap combineren, en anderen rijksstadhouders het ambt van Eerste president.

Rijksstadhouderswet van 30 januari 1935

bewerken

Vanaf dat moment werden alle rijksstadhouders voor hun district permanente vertegenwoordigers van de rijksregering. En hadden ze de taak "ervoor te zorgen dat de door de Führer en de rijkskanselier opgestelde beleidslijnen werden nageleefd".

Net als de Pruisische Eerste presidenten hadden zij de bevoegdheid om geïnformeerd te worden door alle rijks- en staatsautoriteiten in hun gebied en "hun aandacht te vestigen op de relevante aspecten en de daarna vereiste maatregelen". Tevens mochten zij tijdelijke verordeningen geven bij dreigend gevaar. Bovendien zou de rijksstadhouder ook de opdracht kunnen krijgen om een deelstaatregering te leiden.

Saarpfalz - "Westmark"

bewerken

Vanaf 1 maart 1935 vond de "herinlijving" van het Saargebied plaats, en werd in Saarbrücken een nieuw bestuursorgaan opgericht. Het stond tot 1944 onder leiding van Josef Bürckel, de reeds zittende gouwleider van het Saar-Palts en rijksstadhouder van het Beierse Palts, tot het einde van de oorlog onder Willi Stöhr (vanaf 4 oktober 1944 aanvankelijk werkzaam, vanaf 31 januari 1945 als gouwleider van de Gouw Westmark). Bürckel kreeg de titel "Rijkscommissaris voor de Herinlijving van het Saargebied" en had als permanente vertegenwoordiger van de rijksregering in Saarland de taak ervoor te zorgen dat de door de Führer en Rijkskanselier Hitler vastgestelde politieke richtlijnen werden nageleefd.

De officiële benaming is in de loop der jaren als volgt gewijzigd:

  • 11 februari 1935: Reichskommissar für die Rückgliederung des Saargebiets,
  • 17 juni 1936: Reichskommissar für das Saarland,
  • 8 april 1940: Reichskommissar für die Saarpfalz (gezamenlijk bestuur - geen formele fusie - van het Saarland en het Beierse Palts),
  • 11 maart 1941: Reichsstatthalter in der Westmark (gezamenlijk bestuur - geen formele fusie - van het Saarland, en het Beierse Palts en het CdZ-Gebiet Lothringen).

Rijksstadhouders van Duitsland

bewerken
Statthalter district Zetel Ambtsdrager Aangetreden[2]
Anhalt
Brunswijk
Dessau Wilhelm Friedrich Loeper
Fritz Sauckel (waarnemend)
Rudolf Jordan
5 mei 1933
29 november 1935
19 april 1937
Baden Karlsruhe Robert Heinrich Wagner 5 mei 1933
Beieren München Franz von Epp 10 april 1933
Hamburg Hamburg Karl Kaufmann 16 mei 1933
Hesse Darmstadt Jakob Sprenger 5 mei 1933
Lippe
Schaumburg-Lippe
Detmold Alfred Meyer 16 mei 1933
Mecklenburg-Schwerin
Mecklenburg-Strelitz
Lübeck
Schwerin Friedrich Hildebrandt 26 mei 1933
Oldenburg
Bremen
Oldenburg Carl Röver
Paul Wegener
5 mei 1933
27 mei 1942
Pruisen Berlijn Adolf Hitler
Hermann Göring (waarnemend)
25 april 1933
30 januari 1935
Saksen Dresden Martin Mutschmann 5 mei 1933
Thüringen Weimar Fritz Sauckel 5 mei 1933
Württemberg Stuttgart Wilhelm Murr 5 mei 1933

Rijksstadhouders van de geannexeerde gebieden tussen 1939 en 1941

bewerken
Statthalter district Zetel Ambtsdrager en ambtstermijn[2]
Sudetenland Reichenberg Konrad Henlein: 1 mei 1939 – mei 1945
Wartheland Posen Arthur Greiser: 21 oktober 1939 – 23 februari 1945
Danzig-Westpreußen Danzig Albert Forster: 26 oktober 1939 – 2 april 1945
Kärnten Klagenfurt Wladimir von Pawlowski: 1 april 1940 – 27 november 1941
Friedrich Rainer: 27 november 1941 – 7 mei 1945
Niederdonau Wenen Hugo Jury: 1 april 1940 – 8 mei 1945
Salzburg Salzburg Friedrich Rainer: 1 april 1940 – 29 november 1941
Gustav Adolf Scheel: 29 november 1941 – 4 mei 1945
Steiermark Graz Siegfried Uiberreither: 1 april 1940 – 8 mei 1945
Tirol-Vorarlberg Innsbruck Franz Hofer: 1 april 1940 – 3 mei 1945
Oberdonau Linz August Eigruber: 1 april 1940 – 5 mei 1945
Wenen Wenen Josef Bürckel: 1 april 1940 – 10 augustus 1940
Baldur von Schirach: 10 augustus 1940 – 12 april 1945
Westmark (Pfalz, Saarland, Lothringen), het Saar, en Lorraine) Saarbrücken Josef Bürckel: 11 maart 1941 – 28 september 1944
Willi Stöhr[3]: 29 september 1944 – 21 maart 1945
bewerken