Slag bij Tarraco
De slag bij Tarraco vond plaats halverwege 422 in de Romeinse provincie Hispania Tarraconensis (Spanje) bij de stad Tarraco. Hier bevocht het Romeinse leger onder bevel van generaal Castinus de Vandalen die aangevoerd werden door hun koning Gunderik.
De Vandalen, die enkele jaren daarvoor flink afgestraft waren door Visigotische milities van het Romeinse leger, verlieten omstreeks 420 het bergachtige Gallicië en trokken door Hispania Lusitania richting Baetica in het zuiden. In Baetica kregen de (Vandalen) steeds meer vaste voet, waar zij een reële bedreiging betekenden voor de vrede in de rest van Spanje.
Om adequaat een einde te kunnen maken aan het Vandaalse gevaar moest het leger in Spanje versterkt worden. In Africa kreeg generaal Bonifatius opdracht van keizer Honorius zich met zijn legermacht bij het leger van dux Castinus te voegen. Dezelfde opdracht kreeg de Visigotische koning Theodorik I in Gallië.
De campagne van Castinus was vanaf het begin onfortuinlijk. Volgens kroniekschrijver Hydatius leidde "zijn hooghartige en onbekwame bevelvoering" tot een ruzie tussen hem en de militaire tribune Bonifatius. Bonifacius verliet abrupt de expeditie met zijn troepen.[1]
Bij Tarraco, het huidige Tarragona, raakten de legers met elkaar slaags. De Romeinen hadden naast het vertrek van Bonifatius te maken met desertie van hun Visigotische bondgenoten en werden werden volkomen verslagen door de Vandalen die daarmee de onbetwiste meesters van Hispania werden.[2] Pas de komst van de Visigoten in 426 naar Spanje zou aan deze situatie weer een einde maken.