Southeastern Drilling Company
Southeastern Drilling Company (Sedco) was een boormaatschappij die in 1947 werd opgericht door Bill Clements, de latere gouverneur van Texas, met twee partners, Toddie Lee Wynne en Ike LaRue.
Southeastern Drilling Company | ||||
---|---|---|---|---|
De Sedco 704
| ||||
Oprichting | 1947 | |||
Sedco Forex | 1984 | |||
Oorzaak einde | Fusie | |||
Oprichter(s) | Bill Clements, Toddie Lee Wynne en Ike LaRue | |||
Land | Verenigde Staten | |||
Hoofdkantoor | Dallas | |||
Sector | Boormaatschappij | |||
|
Beginjaren
bewerkenIn 1938 was Clements begonnen bij Oilwell Supply Company en wist zo in 1947 van hen twee gebruikte boortorens te koop. Hij bracht deze naar Mississippi waar hij een contract kon krijgen met Sun Oil. Voor een opdracht bij Baxterville kocht hij zijn derde boortoren van Oilwell. Toen Forrest Oil hem een opdracht gaf om te boren in McCamey schafte hij zijn eerste nieuwe boortoren aan, ook weer van Oilwell. Rond 1949 voerde Venezuela de druk op bij buitenlandse oliemaatschappijen en Creole Petroleum wilde daarom zijn acht Oilwell 96 boortorens verkopen. Oilwell benaderde Clements die de torens met krediet van Oilwell over kon nemen. Tegen die tijd liet Wynne zich uitkopen en in 1955 kocht Clements LaRue uit.
Internationaal
bewerkenSun Oil benaderde Clements in 1952 voor boringen in Copano Bay in Texas en daarvoor schafte hij twee Mississippi-pontons aan, al had hij geen ervaring op het water. Deze swamp barges werden met ballastwater afgezonken op de bodem waarna geboord kon worden. Texaco vroeg hem daarna om bij Trinidad te boren, waartoe hij een nieuw ponton liet bouwen met daarop palen die een dek ondersteunen, Rig 21, een zogenaamde post barge. Dit was de eerste opdracht buiten de Verenigde Staten voor Southeastern. Via Paul Turnbull kwam Clements in contact met Standard Vacuum Oil Company – de joint-venture van Standard Oil of New Jersey en Mobil Oil voor het Verre Oosten – die hen vroeg om te boren in India, West-Pakistan en Oost-Pakistan. In 1959 werkte Southeastern voor het Japanse Arabian Oil Company in de Neutrale zone tussen Koeweit en Saoedi-Arabië. In het Midden-Oosten ging Southeastern een samenwerking aan met Zapata van de latere president George H.W. Bush.
In 1958 begonnen werkzaamheden in Iran die zouden duren tot de Iraanse Revolutie in 1979 een einde maakte aan Sediran, de joint-venture met de National Iranian Oil Company. In 1959 verkreeg Southeastern van het Argentijnse YPF het grootste boorcontract ooit. In drie jaar tijd moesten er duizend putten geboord worden rond Comodoro Rivadavia om zo de ambitie van president Frondizi waar te maken om onafhankelijk te worden van olie-import. Door dit contract werd Southeastern een grote speler en ging in 1965 naar de beurs en in 1969 naar de New York Stock Exchange. De naam werd in dat jaar Sedco.
Offshore
bewerkenIn de jaren 1960 ging Southeastern echt de offshore in. Daartoe werd onder meer een ontwerp van Friede & Goldman ingezet dat een combinatie was van een afzinkbaar en halfafzinkbaar boorplatform, de Sedco 135. Dit zou een hele serie worden waarbij na het vergaan van de Sedco 135B door het in 1968 overgenomen Earl and Wright aanpassingen werden gemaakt in het ontwerp. Het eerste platform uit deze serie, de Sedco 135 ondervond in 1979 een blowout bij het boren van Ixtoc I voor PEMEX, wat resulteerde in de grootste olieramp tot dan toe. Voor het eerst werd een jaar afgesloten met verlies.
Met de opkomst van de Noordzee-olievelden nam Sedco in 1966 voor 25% deel in een joint-venture met Nederlandse Aannemingsmaatschappij van Werken Buitengaats in de Nederlandse Zeeboormaatschappij (Sea Drilling Netherlands, Sedneth). In 1997 nam Sedco Sedneth in zijn geheel over. In 1966 werd ook een joint-venture gesloten met het Algerijnse Sonatrach. Dit Alfor zou uitgroeien tot de grootste booraannemer in Algerije, maar werd na onenigheid in 1979 opgeheven.
Hierna volgde in 1967 de Staflo-serie. Een grote stap werd in 1974 gemaakt met de Sedco 700-serie, die ontworpen was om beter om te gaan met de zware omstandigheden op de Noordzee. Deze semisubmersibles van de tweede generatie waren ook uitgerust met een dynamisch positioneringssysteem (DP). Dit was eerder al toegepast op het boorschip Sedco 445 uit 1971. Dit maakte het mogelijk om te boren in diep water waar ankeren geen optie meer was.
Earl and Wright ontwierpen ook een platform dat in ijs moest kunnen boren, maar dit werd niet gebouwd door Sedco. Uiteindelijk kwam het platform met 24 facetten in 1983 de vaart als Kulluk voor Gulf Canada.
Sedco financierde nieuwe platforms op basis van langetermijn-contracten en ging daarbij veelal een gedeeld eigendom aan met klanten, zoals bij de Sedco/BP 471, de Shell 707 en Shell 709, de Exxon 472 en de Sedco/Phillips S.S.. De Sedco/BP 471 werkte vanaf 1985 als JOIDES Resolution voor het Ocean Drilling Program. De Sedco 470 die bij Avondale gebouwd zou worden, werd afbesteld vanwege de slechte marktomstandigheden.
Voor werk in ondieper water werd in 1983 de Sedco 600-serie ontworpen. Deze was kleiner dan de Sedco 700-serie met vierkante kolommen en geen DP-systeem. Dit moest het zo goedkoop maken dat het met jack-ups kon concurreren.
Constructie
bewerkenMet de koop van Houston Contracting Company (HCC) in 1970 begaf Sedco zich in het pijpenleggen en de constructie en installatie offshore om zo te concurreren met McDermott en Brown & Root. HCC beschikte over enkele pijpenleggers en ook de in 1971 gebouwde Sedco 102 was een pijpenlegger. Sedco ging met Brown & Root en Oceanic Contractors (McDermott) in 1974 het consortium Bos Company aan om een halfafzinkbare pijpenlegger te bouwen. De RDM zou deze onder bouwnummer 339 bouwen, maar de kosten van dit type pijpenlegger lagen aanmerkelijk hoger dan die van conventionele pijpenleggers, zodat het consortium ontbonden werd voordat de BOS I gebouwd was.
Samen met de Libanese Contracting And Trading Company (CAT) legde Houston Contracting in 1981 het westelijke deel van de East-West Crude Oil Pipeline (Petroline) van Abqaiq bij het enorme Ghawarveld in het oosten van Saoedi-Arabië naar Yanbu in het westen, waarbij Saipem het oostelijke deel legde. Uiteindelijk bleek de winstmarge tegen te vallen en nam Arctic Slope Regional Corporation in 1985 Houston Contracting over.
In 1978 werd de Energy Division opgezet waarmee deel werd genomen in concessieblokken. In dat jaar trad Sedco ook toe tot de joint-venture Ocean Management Incorporated (OMI), waarin ook International Nickel Company (Inco), het consortium Arbeitsgemeinschaft Meerestechnischgewinnbarer Rohstoffe (AMR) van vier Duitse bedrijven en twintig Japanse bedrijven als Deep Ocean Mining Company (DOMCO) deelnamen. De Sedco 445 werd omgebouwd om deze geschikt te maken voor het mijnen van mangaanknollen. Dit bleek uiteindelijk echter economisch niet haalbaar.
In 1984 werd het bedrijf overgenomen door Schlumberger dat het in 1985 samenvoegde met Forages et Exploitations Pétrolières (Forex). Sedco-Forex fuseerde daarna in 1999 met Transocean.