Vrouwenkiesrecht

het recht van vrouwen om te stemmen voor wetgevende organen en daarin verkozen te worden

Het vrouwenkiesrecht is het recht van vrouwen in een democratie op actief en passief kiesrecht, dat wil zeggen bij verkiezingen voor wetgevende organen te stemmen en verkozen te kunnen worden.

Annie Kenney en Christabel Pankhurst (Engeland, ca. 1908)
Politicoloog prof. dr. Monique Leyenaar (Radboud Universiteit) over stemrecht voor vrouwen - Universiteit van Nederland

Omdat vrouwen in vrijwel alle landen van politieke rechten waren uitgesloten, was vrouwenkiesrecht tot het einde van de 19de eeuw zeer uitzonderlijk. In het ancien régime kwam het soms voor dat een vrouw uit de adel, als ze een titel of goed erfden, ook konden meestemmen voor de vertegenwoordigers in een standenvergadering. Vrouwelijke religieuzen in een abdij kozen hun abdis, die soms politieke macht had.

De Franse Revolutie en de daaropvolgende bewegingen die het begin van de moderne democratie vormden, brachten geen rechten voor vrouwen mee. Integendeel, omdat vrouwen niet als volwaardige staatsburgers werden beschouwd, werd zelfs veelal niet uitdrukkelijk bepaald dat stemrecht en andere politieke rechten niet voor hen waren bedoeld. Dat sprak vanzelf. Met algemeen stemrecht werd steeds algemeen mannenkiesrecht bedoeld.

Pas onder druk van de vrouwenbeweging en andere ijveraars voor gelijkberechtiging van man en vrouw, maar soms ook omwille van louter politieke overwegingen, werd het vrouwenkiesrecht vrijwel in alle landen geleidelijk ingevoerd.

Nederland

bewerken
  Zie Vrouwenkiesrecht in Nederland voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
 
Demonstratie voor vrouwenkiesrecht (Amsterdam, 1914)
 
Poster uit 1918, ontworpen door Theo Molkenboer

Hoewel volgens de Grondwet vrouwen niet formeel uitgesloten waren, mochten tot het begin van de 20e eeuw in Nederland alleen mannen - als ze voldeden aan bepaalde (inkomens)eisen - stemmen. In 1883 wilde arts en feminist Aletta Jacobs zich op de kieslijst van Amsterdam laten zetten, zodat ook zij kon stemmen bij verkiezingen. Dit verzoek werd door het college van B&W afgewezen met de woorden (..) adressante moge zich dan al beroepen op de letter der Wet, volgens den Geest onzer Staatsinstellingen is aan de vrouw geen kiesrecht of stemrecht verleend. Haar vordering werd door de rechter afgewezen, hetgeen in cassatie werd bevestigd door de Hoge Raad.[1] In Nederland volgde - vergelijkbaar met de gebeurtenissen in veel andere landen overal op de wereld - een strijd voor vrouwenkiesrecht die door vrouwen en mannen gevoerd werd.

Bij de grondwetswijziging van 1917 werd het passief kiesrecht voor zowel vrouwen als mannen ingevoerd. Maar het actief kiesrecht werd alleen opengesteld voor mannen, zij het dat de Grondwet het mogelijk maakte dat de wet het actief kiesrecht ook uitbreidde tot vrouwen. In 1918 werd Suze Groeneweg voor de SDAP als eerste vrouw in de Tweede Kamer gekozen. In september 1918 diende het vrijzinnig-democratische Kamerlid Hendrik Pieter Marchant een initiatiefwet in tot instelling van actief kiesrecht voor vrouwen, de 'Wet Marchant'. Onder druk van revolutionaire bewegingen werd deze wet in 1919 aangenomen in Nederland. Deze wet trad in werking op 28 september 1919. Vanaf deze datum heeft Nederland dus het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen. De eerste vrouw die in Nederland van haar actieve stemrecht gebruik maakte was Maria Elisabeth (Elise) Spauwen-Schrijnemakers (Gronsveld, 10 september 1876 - aldaar, 26 november 1941). Als echtgenote van burgemeester Hubert Spauwen van de gemeente Gronsveld (Limburg) bracht zij op zaterdag 15 mei 1920 bij de gemeenteraadsverkiezingen van Gronsveld als eerste vrouw haar stem uit.[2] Het waren tussentijdse gemeenteraadsverkiezingen in verband met toevoeging van (delen van) omliggende dorpen aan de stad Maastricht.

Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1922 konden alle vrouwen in Nederland gebruikmaken van het actieve kiesrecht; daarmee werd de Tweede Kamer voor het eerst in de geschiedenis een volksvertegenwoordiging, want samengesteld op basis van algemeen kiesrecht. Het algemeen kiesrecht voor vrouwen en mannen werd met de grondwetswijziging van 1922 in de Grondwet opgenomen.

Het vrouwenkiesrecht werd in Nederland bevorderd door de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht 1894-1920, die was opgericht door Wilhelmina Drucker, Annette Versluys-Poelman en Aletta Jacobs en door de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht van 1907-1920 met Elisabeth Carolina van Dorp, Clara Wichmann, Esther Welmoet Wijnaendts Francken-Dyserinck en Eduard Fokker.

In Nederland was alleen de SGP nog tot 2013 tegen het passief vrouwenkiesrecht.[3]

België

bewerken
  Zie Stemrecht in België voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In België waren onder andere Marie Popelin en Emilie Claeys voorvechtsters van het vrouwenstemrecht.

Toen het Belgische parlement in 1891 discussieerde over de invoering van een vorm van algemeen stemrecht, meende de katholieke regeringsleider Auguste Beernaert dat, als iedereen zou mogen stemmen, er geen reden was om het stemrecht aan vrouwen te weigeren. Langzamerhand begonnen sommige katholieke politici te spreken van vrouwenstemrecht als tegeneis voor de voortdurend eis van de linkerzijde voor zuiver algemeen (mannen)stemrecht. De liberalen waren in grote meerderheid tegen vrouwenstemrecht, de socialisten waren in principe voor, maar wilden het in de praktijk toch niet meteen invoeren. De argumenten waren dezelfde: de vrouwen stonden te veel onder de invloed van de clerus, zodat gevreesd werd dat hun stem de katholieke partij zou versterken.

Na de Eerste Wereldoorlog kwam de zaak ter sprake toen onder de druk van de socialisten in allerijl het algemeen enkelvoudig stemrecht werd ingevoerd, zonder dat de grondwet was aangepast. Vrouwen werden nog steeds uitgesloten door de wet van 9 mei 1919, maar er waren enkele uitzonderingen om oorlogsopofferingen te honoreren: niet-hertrouwde weduwen en moeders van gesneuvelde soldaten of burgers kregen stemrecht voor het leven, evenals vrouwen die om vaderlandslievende redenen tot gevangenis waren veroordeeld of in voorhechtenis hadden gezeten.

Voor de gemeenteraadsverkiezingen voerde de wet van 15 april 1920 stemplicht in voor vrouwen, met uitzondering van geregistreerde prostituees en veroordeelde overspeligen.[4][5] Een poging om het vrouwenstemrecht ook bij provincieraadsverkiezingen in te voeren, mislukte. Wel werd de stemregeling voor "oorlogsheldinnen" overgenomen.[6] Vrouwen kregen ook het recht zich verkiesbaar te stellen voor het parlement.[7]

Vooral de liberalen bleven zich tegen algemeen vrouwenstemrecht verzetten. Bij de grondwetsherziening die in 1921 de situatie rond het enkelvoudig stemrecht regulariseerde, pleitten de katholieken, in de eerste plaats de zeer conservatieve voorman Charles Woeste, voor algemeen vrouwenstemrecht. Er werd toen een compromis gevonden, in de zin dat de invoering van vrouwenstemrecht kon worden ingevoerd door een bijzondere wet, die met 2/3-meerderheid moest worden goedgekeurd, en niet meer door de lastige procedure van een grondwetsherziening. Ook werd het ingevoerde stemrecht van oorlogsheldinnen grondwettelijk verankerd.[8]

Het zou tot 1948 duren voor een coalitie van christendemocraten en socialisten door een bijzondere wet het stemrecht voor vrouwen bij alle verkiezingen realiseerde. De wet van 27 maart 1948 gaf vrouwen stemrecht bij de wetgevende verkiezingen en de wet van 26 juli 1948 ook bij de provinciale verkiezingen. De eerste parlementsverkiezingen waar vrouwen konden stemmen vonden op 26 juni 1949 plaats.

Omdat het vrouwenstemrecht niet zorgde voor een vervrouwelijking van het parlement, werden vanaf 1994 politieke seksequota ingevoerd.

Duitsland

bewerken

Op 12 november 1918 verkondigde de revolutionaire leiding (Rat der Volksbeauftragten) het actief en passief kiesrecht ook voor vrouwen. Mannen mochten al sinds 1848/1867 stemmen. Een verordening volgde op 30 november.

De eerstvolgende nationale verkiezing was de verkiezing voor de Nationale Vergadering op 19 januari 1919. Het kiesrecht voor vrouwen en mannen, bij alle verkiezingen, werd in de grondwet van Weimar (op 11 augustus) vastgesteld. In sommige deelstaten werd echter al eerder gestemd. Marianne Weber was de eerste vrouw die een redevoering in een Duits parlement hield, namelijk in de grondwetgevende vergadering van Baden, op 15 januari 1919.

Na 1933 verloren de vrouwen door de nationaalsocialisten het passief kiesrecht: ze mochten zich niet meer kandidaat stellen. In 1935 verloren de Joodse vrouwen, door de Neurenbergse wetten, ook het actief kiesrecht, waardoor ze ook geen stem meer uit mochten brengen. Het algemene kiesrecht voor mannen en vrouwen werd na het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 weer hersteld en werd ook opnieuw vastgelegd in de Grondwet van Bonn (1949).

Frankrijk

bewerken

Vanaf de restauratie in 1815 kende Frankrijk het stemrecht voor mannen die voldoende belasting betaalden en niet in militaire dienst waren. Vele wetsvoorstellen voor vrouwenkiesrecht werden ingediend bij het Frans Parlement in het begin van de twintigste eeuw, maar deze voorstellen werden geblokkeerd door de Franse senaat.[9]

In 1943, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd in Algiers een voorlopig Frans parlement geïnstalleerd. In een voorgestelde wet over de organisatie van de staat na de bevrijding, waarover op 23 maart 1944 werd gestemd en die op 21 april 1944 werd bekrachtigd, werd het vrouwenkiesrecht geregeld.[10]

Tijdslijn

bewerken
Tijdslijn van het internationale vrouwenkiesrecht
Datum gebeurtenissen
1881 Sommige Schotse vrouwen krijgen stemrecht in lokale verkiezingen.
1883 Aletta Jacobs verzoekt het college van B&W van Amsterdam om haar op de kiezerslijst te plaatsen. Volgens haar voldeed zij aan alle wettelijke eisen.

Hoewel de grondwet het kiesrecht aan meerderjarige Nederlanders met een bepaald inkomen toekende, stelde de Hoge Raad dat "Nederlander en ingezetenen alleen slaat op de mannen, anders ware dit afzonderlijk vermeld'.

1893 Nieuw-Zeeland geeft vrouwen stemrecht.
1894 Engeland breidt het kiesrecht van vrouwen uit, maar vrouwen mogen niet meestemmen in nationale verkiezingen.
1902 Australische vrouwen krijgen beperkt kiesrecht.
1906 In Finland krijgen vrouwen het recht te stemmen.
1907 Vrouwen in Noorwegen mogen zich verkiesbaar stellen.
1913 In Noorwegen krijgen vrouwen volledig kiesrecht.
1915 In Denemarken en IJsland krijgen vrouwen stemrecht.
1917 De nieuwe Russische grondwet staat vrouwenkiesrecht toe.
1917 In Nederland krijgen vrouwen het passief kiesrecht oftewel het recht gekozen te worden.
1918 In Engeland krijgen vrouwen van 30 jaar en ouder kiesrecht, mannen krijgen kiesrecht als ze ouder dan 21 zijn.
1918 Canadese vrouwen krijgen kiesrecht voor het provinciaal bestuur.
1918 In Duitsland en Oostenrijk mogen vrouwen stemmen.
1918 Vrouwen krijgen kiesrecht in Litouwen, Polen, Estland en Letland.
1918 Vrouwen krijgen actief en passief kiesrecht in de Democratische Republiek Georgië.
1919 Vrouwen in Nederland krijgen het actief kiesrecht.
1919 Vrouwen in Luxemburg en Oekraïne krijgen kiesrecht.
1919 Azerbeidzjan geeft vrouwen het kiesrecht op 21 juli 1919.
1919 In Nieuw-Zeeland mogen vrouwen gekozen worden.
1919 In Zweden krijgen vrouwen beperkt stemrecht.
1920 Vrouwen krijgen in alle staten van Verenigde Staten stemrecht, al wordt daar pas in 1965 de Voting Rights Act van kracht, waarmee een eind kwam aan raciale belemmeringen [11]
1920 Vrouwen in Albanië, Tsjechië en Slowakije krijgen kiesrecht. In België krijgen vrouwen gemeentelijk kiesrecht.
1920 Canadese vrouwen mogen zich verkiesbaar stellen.
1921 Vrouwen in Zweden krijgen volledig kiesrecht.
1921 Armenië geeft vrouwen kiesrecht.
1925 In Newfoundland krijgen vrouwen het recht te stemmen.
1928 Vrouwen in het Verenigd Koninkrijk krijgen kiesrecht gelijk aan dat van mannen. Hiermee waren er 5 miljoen meer kiezers en bij de eerstvolgende verkiezingen in 1929 vormen vrouwen 52,7% van het electoraat.
1928 In Ecuador en Guyana krijgen vrouwen stemrecht.
1930 Turkse vrouwen krijgen het recht te stemmen.
1930 Blanke vrouwen in Zuid-Afrika krijgen stemrecht.
1931 In Spanje krijgen vrouwen volledig kiesrecht.
1932 Uruguay, Thailand en de Malediven.
1934 Cuba en Brazilië.
1934 In Turkije mogen vrouwen zich verkiesbaar stellen.
1934 In Portugal krijgen vrouwen beperkt kiesrecht.
1937 Op de Filipijnen krijgen vrouwen stemrecht. Vrouwen in de Nederlandse Antillen en Suriname mogen zich verkiesbaar stellen.
1938 Vrouwen in Bolivia krijgen kiesrecht.
1938 Oezbeekse vrouwen krijgen het recht te stemmen.
1939 El Salvador.
1941 Panama geeft vrouwen beperkt stemrecht.
1942 Bulgarije en Jamaica.
1944 Frankrijk.
1945 Indonesië, Italië, Hongarije, Japan, Joegoslavië, Senegal en Ierland.
1946 Palestina, Kenia, Liberia, Kameroen, Korea, Guatemala, Panama, Roemenië, Venezuela en Vietnam.
1947 China, Nepal, Pakistan, Singapore en Argentinië.
1947 Mexico.
1948 Israël, Irak, Korea, en Nigeria. Vrouwen in de Nederlandse Antillen en Suriname, die al eerder passief kiesrecht hadden, krijgen stemrecht. België, dat vrouwen al eerder gemeentelijk stemrecht had gegeven, geeft vrouwen volledig kiesrecht.
1949 Bosnië en Herzegovina.
1949 China en Costa Rica.
1949 Vrouwen in Chili krijgen kiesrecht, maar moeten gescheiden van mannen stemmen.
1950 India, Haïti en Barbados.
1950 Canada.
1951 Nepal en Grenada.
1952 Griekenland, Libanon en Bolivia.
1953 In Mexico mogen vrouwen zich verkiesbaar stellen.
1953 Hongarije.
1953 Bhutan en Syrië verlenen vrouwen volledig kiesrecht.
1954 Ghana, Colombia en Belize geven vrouwen kiesrecht.
1955 Cambodja, Ethiopië, Peru, Honduras en Nicaragua stellen kiesrecht voor vrouwen in.
1956 Vrouwen krijgen kiesrecht in Egypte, Somalië, Comoren, Mauritius, Mali en Benin.
1957 Maleisië breidt het vrouwenkiesrecht uit.
1957 In Zimbabwe mogen vrouwen voortaan stemmen.
1959 Madagaskar en Tanzania geven vrouwen kiesrecht.
1959 San Marino staat vrouwen toe te stemmen.
1960 Vrouwen op Cyprus, in Gambia en in Tonga krijgen stemrecht.
1960 Canadese vrouwen mogen zich verkiesbaar stellen.
1961 Burundi, Malawi, Paraguay, Rwanda en Sierra Leone voeren vrouwenkiesrecht in.
1961 Vrouwen op de Bahama's krijgen beperkt kiesrecht.
1961 Vrouwen in El Salvador kunnen zich voortaan verkiesbaar stellen.
1962 Algerije, Monaco, Uganda en Zambia geven vrouwen kiesrecht.
1962 In Australië krijgen vrouwen volledig kiesrecht.
1963 Vrouwen in Marokko, Congo, Iran en Kenia krijgen stemrecht.
1964 Soedan voert kiesrecht voor vrouwen in.
1964 Op de Bahama's wordt volledig kiesrecht voor vrouwen ingevoerd.
1965 Vrouwen krijgen kiesrecht in Afghanistan, Botswana en Lesotho.
1967 Ecuador voert volledig kiesrecht in.
1968 Volledig kiesrecht voor vrouwen ingevoerd in Swaziland.
1970 Jemen voert kiesrecht in.
1971 Zwitserland voert vrouwenkiesrecht in en de Verenigde Staten verlagen de kiesgerechtigde leeftijd voor zowel mannen als vrouwen naar 18 jaar.
1972 Bangladesh verleent vrouwen kiesrecht.
1973 Vrouwen in Bahrein krijgen volledig kiesrecht.
1973 Vrouwen mogen zich verkiesbaar stellen in San Marino.
1974 Jordanië en de Salomonseilanden breiden het vrouwenkiesrecht uit.
1975 Angola, Kaapverdië en Mozambique geven vrouwen stemrecht.
1976 Portugal voert volledig kiesrecht voor vrouwen in.
1978 Moldavië voert volledig kiesrecht in.
1978 Vrouwen in Zimbabwe mogen zich verkiesbaar stellen.
1979 Vrouwen op de Marshalleilanden en Micronesië krijgen volledig stemrecht.
1980 Iran geeft vrouwen (opnieuw) stemrecht.
1984 Volledig kiesrecht voor vrouwen in Liechtenstein.
1984 In Zuid-Afrika wordt het kiesrecht uitgebreid voor gekleurden en Indiërs.
1986 De Centraal-Afrikaanse Republiek voert vrouwenkiesrecht in.
1990 Vrouwen op Samoa krijgen volledig kiesrecht.
1993 Vrouwen in Kazachstan krijgen volledig kiesrecht.
1994 Zwarte vrouwen krijgen volledig kiesrecht in Zuid-Afrika.
2005 Het parlement van Koeweit geeft vrouwen volledig kiesrecht.
2015 In Saudi-Arabië krijgen vrouwen stemrecht.

Chronologie

bewerken

Pioniersstaten en -gebieden (voor de 20e eeuw)

bewerken

Voor de 20e eeuw zouden enkele landen gedeeltelijk of tijdelijk kiesrecht geven aan vrouwen:

  • Het koninkrijk Frankrijk, voor de consulaire verkiezingen (stadsbestuur) sinds hun ontstaan (in sommige regio's vanaf de 12e eeuw) en voor de Staten-Generaal sinds de 14e eeuw. Deze instelling werd stilzwijgend afgeschaft in 1791;[12]
  • Zweden tussen 1718 en 1771, vervolgens gedeeltelijk vanaf 1862;[13]
  • Nieuw-Zeeland nam het algemeen stemrecht aan in 1893, dat alle vrouwen (inclusief Maori) toeliet te stemmen tijdens de verkiezingen datzelfde jaar. Nieuw-Zeeland werd hierdoor het eerste land dat definitief het kiesrecht aan vrouwen toekende, maar de Nieuw-Zeelandse vrouwen moesten toch nog tot 1919 wachten voordat zij ook het recht kregen om zich kandidaat te stellen voor een politiek ambt.[14]

Voor 1900 waren er nog een hele reeks andere territoriale, subnationale, niet staatse of niet erkende entiteiten die een zekere vorm van vrouwenkiesrecht kenden:

Chronologie sinds 1900

bewerken
 
Dertien van de negentien verkozen vrouwen in het Finse parlement

Het stemrecht is langzamerhand toegekend aan vrouwen in de meerderheid van landen vanaf het begin van 20e eeuw (niet uitputtende lijst na 1940) :

Twee landen kennen geen vrouwenstemrecht om particuliere reden:

  • Brunei: men heeft geen verkiezingen, waardoor vrouwen én mannen beiden geen stemrecht hebben;
  • Vaticaan: de toegang tot het kiescollege (conclaaf) is voorbehouden voor kardinalen en daar de Katholieke Kerk geen vrouwen tot priester wijdt, hebben zij de facto geen stemrecht.

Internationale initiatieven

bewerken

Zie ook

bewerken

Referenties

bewerken
Zie de categorie Women's suffrage van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.