Willem Ernst Lüdeking

Nederlands arts (1802-1882)

Willem Ernst Lüdeking (Amsterdam, 17 juli 1802 - Brielle, 3 maart 1882) was een Nederlands genees-, heel- en vroedmeester. Na werkzaam te zijn geweest in Hilversum, Middelie en Nieuwe-Tonge vestigde hij zich uiteindelijk in Brielle.

Familie

bewerken

Lüdeking trouwde op 8 juli 1823 te Edam[1] met Johanna van den Burgh (Amsterdam, 1 november 1799).[2] De familie woonde eerst (1824) in Middelie en Axwijk en later op het eiland Goeree-Overflakkee.[3] Vervolgens verbleef het gezin (1830-1831) in Hilversum[4] om zich ten slotte in mei 1834 definitief te vestigen in Brielle.[5] Lüdeking en zijn vrouw kregen in totaal 12 kinderen, acht zonen en vier dochters; op drie zonen na overleden alle kinderen kort na de geboorte. Zijn eerste zoon Govert Hendrik Everhardus Lüdeking (Middelie, 4 april 1824 - Veenendaal, 10 maart 1870) wordt net als zijn vader dokter heel- en vroedkunde en is op 31 oktober 1848 gepromoveerd aan de Leidse Hoogeschool na de verdediging van zijn dissertatie: de Petro Foresto Alcmariensi, uitgever C.G. de Graaff, 1848 p.64. In 1854 wordt hij aangesteld als arts in Veenendaal waar hij op jonge leeftijd, 45 jaar, overlijdt. Zijn derde zoon was de latere dirigerende officier der gezondheid eerste klasse Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking.

Loopbaan

bewerken

Na het overlijden van zijn vader, Ernst Hendrik Lüdeking (1808) en zijn moeder, Haassie Elisabeth Bloemhoff (1815), werd Lüdeking (op dat moment 12 jaar) opgenomen in het burgerweeshuis, waarschijnlijk samen met zijn één jaar oudere broer Jan Hendrik (1801-1829). De vader van Lüdeking was van beroep kuiper en werd na zijn huwelijk poorter van de stad Amsterdam.[6] De vader van zijn echtgenote, (Harmanus Bloemhoff), was van beroep comptoirbediende (toonbank- of baliemedewerker) en eveneens poorter van de stad Amsterdam. Doordat de vader van Lüdeking poorter was geweest, kregen zijn kinderen het recht om opgenomen te worden in het burgerweeshuis. In het Burgerweeshuis konden dus alleen wezen terecht van wie de ouders poorters waren geweest van de stad. Jan van Speijk (1802 – 1831) was in het weeshuis het slapie van Lüdeking. De "wees-heeren" bestemden Lüdeking voor het heelkundige vak. De opleiding tot geneesheer bestond in die tijd uit het zelf lessen volgen bij goede leermeesters; wanneer men voldoende kennis bezat, deed men examen bij een provinciale commissie. Amsterdam had in deze tijd nog geen universiteit: pas in 1877 werd het Atheneum omgevormd tot een gemeentelijke universiteit. In 1818, op 16-jarige leeftijd, werd Lüdeking als assistent-leerling geplaatst bij de toen beroemde heel- en verloskundige Anthonie van der Hout.

Loopbaan

bewerken

Lüdeking ontving van dr. Pieter Klazes Pel, assistent bij Van der Hout, gedurende zijn verblijf 4 tot 5 keer in de week les in het Latijn en de ontleed- en heelkunde, kreeg vervolgens van Van der Hout les en nam diens colleges waar.[7] Later hield Lüdeking zich naast zijn praktijk bezig met wetenschappelijke studie.[8]

Lüdeking was erelid van het Amsterdamse genootschap tot bevordering van natuur-, genees- en heelkunde[9] en werd op 1 september 1847 met een zilveren medaille bekroond voor zijn geschiedkundige werk Een bijdrage tot de geschiedenis der geneeskunde in Nederland van de vroegste tijden tot de stichting van de Leidse Hogeschool.[10] Lüdeking overleed in maart 1882 op 79-jarige leeftijd in tamelijk bekrompen omstandigheden.

Bibliografie

bewerken
  • 1830. de Dzondische geneeswijze tegen de venerische ziekten, op hoog bevel onderzocht: benevens gedane proefnemingen, verkregene resultaten, gedachten over de geneesmethode en een letterkundig onderzoek, door Alexander Ferdinand Kluge, door W.E. Ludeking uit het Hoogduitsch vertaald met aanteekeningen, uitgever: Leyden, Carel en Gottfried Menzel
  • 1840. Oordeelkundige beschouwing van de kennis en behandeling der stuipen, welke in de zwangerheid, onder en na de verlossing voorkomen, gegrond op stellingen en waarnemingen van voorname genees- en verloskundigen. Rotterdam, Mensing & Van Westreenen
  • 1847. Levensberigten en lettervruchten van Nederlandsche geneeskundigen, van de vroegste tijden tot op onze dagen. Eene bijdrage tot de geschiedenis van de geneeskunde in Nederland. 1e deel. Van de vroegste tijden tot de stichting van de Leidsche Hooge-school. Brielle, De Graaff
  • z.j. Iets over de lithotritie of steenvermaling volgens het werk van dr. Civiale." Medegedeeld in het tijdschrift voor genees-, heel-, verlos- en scheikundige wetenschap vanwege het genootschap Vis Unita Fortior te Hoorn.
  • z.j. Waarneming van een placenta praevia. Medegedeeld in het tijdschrift voor genees-, heel-, verlos- en scheikundige wetenschap vanwege het genootschap Vis Unita Fortior te Hoorn.
  • z.j. Iets over diabetes. Mededeling op een gestelde vraag in een gezelschap van plattelands genees-, heel- en verloskundigen op het eiland Flakkee.
  • z.j. Iets over de werking van cantharides op het levend menselijk organismus, voor G.S. Nardo te Venetië. Medegedeeld in Boerhave, tijdschrift voor genees-, heel-, verlos- en artsenijgeneeskunde II.
  • z.j. Acht waarnemingen betreffende de geneeskracht van de salicine", door J. van Kromholz, hoogleraar in de geneeskunde te Praag.